Veertien Kruiswegstaties

I Jezus wordt ter dood veroordeeld

Uit de stilte brak een woord los,
het was bij God en het was God
en dat woord werd gebonden
naar buiten gebracht
op bevel van Pontius Pilatus,
die vanaf zijn rechterstoel
de opgefokte horde
hun koning wilde tonen,
een onschuldig woord.

Honen deden ze, honend
klonken honderden woorden
vol bloed en dood en ongeduld
zodat de rechter opgefokt
die ochtend vroeg het woord,
dat bij hem was, verjoeg,
met schuld gevuld gaf hij
het over om gekruisigd te worden.
God werd er stil van.


II Jezus neemt het kruis op zijn schouders.

Het moet een sterk woord zijn.
Onder het kruis moet iets als onschuld
de schouders zetten, de knikkende knieën
strekken en met kiezen op elkaar dwarsbalk
en schandpaal tot volle glorie heffen,
trillende benen en een bloedig lijf
om bij elke stap schuld op te nemen.
Is er een zelfstandig naamwoord
anders dan dat van die afgematte man,
geduldig glanzend aan de ketting,
zo’n hanger die je kopen kan
voor weinig?


III Jezus valt voor de eerste maal onder het kruis

Het kan opzettelijk.
Kwade opzet zet een voet dwars
en onschuld struikelt door de straat,
met ellenboog joelt rotschop
haar de stad uit. Eén scheve tegel
doet voldoende kwaad.

Het is opzettelijk.
Manshoge last op beurse rug,
wat wil je? Gewapende woorden
jagen voort naar Schedelplaats,
onderweg kan zij vast knielen,
deze schuld.

En door. Het moet opzettelijk.
Een doornenkroon, bespuwde kaken,
met hoon beladen en dan geen bloed
besmeurde knieën? Kom, kom.
Zo moet zij weg, de onschuld,
zo is zij weg.


IV Jezus ontmoet zijn heilige moeder

verschijnt natuurlijk, tussen blikken
eng en echt, tussen grote oren
die niet willen horen wat
dat kruis daar
tot hen zegt.

dringt zich naar voren
tussen vervloeking door
en onbeschaamde parodie,
alleen en echt alleen,
om oogcontact te maken:
– zie mij aan, zoon, zie –

tussen de doornen door
gezien wil zij daar bloeden
voor zijn nog niet bezweken hart
dat lieve liefde klopt,
lieve liefde meeneemt
in een blik vol onschuld.

juist dat hij omkijkt,
om deze Smartenmoeder
voor breken te behoeden.


V Simon van Cyrene helpt Jezus het kruis dragen

Heb je niets van doen met een verhoor
diep in de nacht, heb je niemand bespot
en geen kroon gevlochten
van doornen Gods, vonnis
heb je niet geëist, Simon
heet je, gewoon Simon
die van z’n eerlijke akker komt
om de vreugde van de dag
te delen in de stad van de Heer
en dan moet je, op gezag,
omkeren.

Rechtsomkeert,
met die onschuldige stakker mee,
rechtsomkeert, omdat je
niets beters te doen hebt.


VI Veronica droogt het aangezicht van Jezus af

De stoet des doods valt stil, stopt
nu een vrouw als zij naar voren stapt
en alles doet om eerlijk aan te raken,
haar huiddoek deppen laat en betten,
het hoofd vol wonden vegen wil.
Haar zachte handenlaken sluit
om onze schuld en schaamte.

Soldaten staken, zwijgen
gehoorzaam bij zoveel
onschuld. Eén keel raspt.

Het ware beeld van liefde
vloeit in haar hart en lijflap,
op weg naar Golgotha,
hospice, brancard en plaats delict
en is daar, nu.
Daar is Veronica.


VII Jezus valt voor de tweede maal

Eén keer struikelen is overmacht, onschuldig incident,
in korte tijd twee keer, dat voelt verdacht, en struikelen
met hulp van Simon, dat klinkt als klacht, zo na Veronica –

Weer opstaan! Er wordt op ons gewacht.