De dode loslaten, hoe doe je dat?

Op dinsdag 19 september 2022 keken miljoenen mensen naar de uitvaart van Queen Elizabeth II (1926 – 2022). In mijn omgeving werd de liturgie van de dienst voorafgaande aan haar begrafenis uitbundig geprezen. Wereldwijd zulke goede teksten en liederen uitzenden, dat was een getuigenis van jewelste, voor de Heer van het leven. Ik stem er volledig mee in. En wat mij vooral opviel en bijbleef (en ik anderen niet over hoorde) was een kort moment, vlak voordat de kist daalde in de tombe van de kerk. De voorganger liet de dode gaan, bij ons vandaan.

Dat ging zo.
Hij las eerst ingetogen voor uit Psalm 103 de verzen 13 tot en met 17:
“Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt zich de HEER over wie Hem vrezen. Want Hij weet waarvan wij gemaakt zijn, Hij vergeet niet dat wij uit stof zijn gevormd. De mens – zijn dagen zijn als het gras, hij is als een bloem die bloeit op het veld en verdwijnt zodra de wind hem verzengt; de plek waar hij stond, kent hem niet meer. Maar de HEER is trouw aan wie Hem vrezen, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hij doet recht aan de kinderen en kleinkinderen.”

Daarna richtte hij zich vervolgens met deze woorden tot de overledene:

Go forth upon thy yourney from this world, o Christian soul,
in the Name of the Father, who created thee,
in de Name of Jesus Christ, who suffered for thee,
and in the Name of Holy Spirit, who strengtheneth thee,
in communion with the blessed saints,
aided by the angels, archangels and all the armies of the heavenly hosts.
May thy portion this day be in peace,
and thy dwelling in the heavenly Jerusalem. Amen.

1 Dat een overledene wordt aangesproken is niet bijzonder meer. Geen uitvaart gaat voorbij of het komt voor, is mijn ervaring. Maar let op, wat wordt hier tot de dode gezegd: “Ga op reis vanuit deze wereld, o christenziel…” Het is een oproep, een aansporing om te gaan. Waar de nabestaanden in deze wereld bezig zijn het stoffelijk overschot met de laatste eer aan de aarde toe te vertrouwen, krijgt de ziel, de overleden persoon zelf, de boodschap mee om te gaan. Uit deze wereld weg, bij ons vandaan, naar de andere kant. Die plaats wordt heel precies aangewezen, in de slotzin: “Moge uw deel deze dag in vrede zijn, en uw verblijf in het hemelse Jeruzalem.” Bij God dus. De verzamelde gelovigen dragen de ziel over. Hij of zij was onderdeel van de gemeenschap hier. Wij gaven zorg, liefde, aandacht. Dat is niet meer nodig. Want dat wordt allemaal overgenomen, of zo je wilt, voortgezet door God.

2 De reis van de ziel zal niet eenzaam zijn. De mens mag gaan in de naam van God, omringd door de medegelovigen en ondersteund door de engelen. Heel mooi is het als je ‘in de naam’ van iemand mag gaan of komen. Gemachtigd, in dit geval door God, en tot God. De ziel krijgt als bepaling deze verwijzing naar de drie-enige: “…in de naam van de Vader, die u geschapen heeft, in de naam van Jezus Christus, die voor u geleden heeft, en in de naam van de Heilige Geest, die u kracht geeft…” Schepping, verlossing en bekrachtiging. Driemaal dat wat wij niet uit onszelf hebben. Het is genade dat je het leven kreeg, het is genade dat je hebt leren vertrouwen op Christus’ overgave voor jou, en het is genade dat je krachten kreeg die groter waren dan je natuurlijke leven leverde. Wie zo het leven is doorgegaan, die krijgt van de nabestaanden deze belofte mee: de God van je leven hier op aarde bepaalt nu ook je reis en aankomst.

3 Dan zijn er de gezegende heiligen: “… in gemeenschap met de gezegende heiligen…” Of hier alleen aan de al eerder overledenen gedacht wordt, is mij niet helder. Maar dat je als kind van God wordt uitgedragen door je broers en zussen in het geloof, dat is duidelijk en een geweldige versterking. De voorganger spreekt namens allen deze woorden uit. De dode mag weten dat de gemeenschap hier op aarde wordt voortgezet in de hemelse gemeenschap.  

4 Ten slotte de engelen. De gedachte aan het In paradisum van de Rooms-katholieke dodenmis dringt zich op, en niet ten onrechte. Luister maar: “Mogen de engelen u naar het paradijs leiden, mogen de martelaren u bij uw aankomst verwelkomen, en zij zullen u leiden naar de heilige stad, Jeruzalem. Moge het engelenkoor u ontvangen, en met Lazarus, eens arm, eeuwige rust.”
Alles wat er aan engelen is komt in actie bij het begeleiden van de gelovige. Engelen zijn dienende geesten, de schrijver van de preek voor de Hebreeën had het al gezegd. (1,14) Dat geldt tijdens het aardse leven en ook daarna. De Bijbelse gedachte aan een persoonlijke beschermengel (Psalm 91,11-12; Matteüs 18,10) krijgt hier woorden rond het afscheid nemen.

*

“De Anglicaanse Kerk is een protestantse kerk, maar is ook heel dicht bij het katholicisme gebleven.” Dat zei rev. Dorienke de Vries, verbonden aan de Anglican Chaplaincy Arnhem-Nijmegen. Zij gaf commentaar bij de uitvaart tijdens de NOS-uitzending. “De anglicaanse liturgie lijkt erg op de rooms-katholieke. Mensen die een hervormde of gereformeerde dienst gewend zijn, zullen denk ik niet meteen een protestantse dienst herkennen.” Nu is het al langer gaande dat in de gereformeerde liturgieën elementen uit andere tradities worden opgenomen. Dat is met dit onderdeel niet (of nog niet) het geval. Welke aanleiding zou er in de bronnen te vinden zijn om dit te gaan doen?

1 De eerste is dat we bekend zijn met de overgave aan God als uitspraak in de eerste persoon enkelvoud. Onze Heer Jezus Christus riep met luide stem: “Vader, in uw handen leg ik mijn geest.” (Lukas 23,46) Toen Hij dat gezegd had, blies Hij de laatste adem uit. Dit gaat terug op een oude liturgische tekst in Israël, Psalm 31: “In Uw hand leg ik mijn geest, HEER, trouwe God, verlos mij.” (vers 6) Het is een vraag, direct aan God gericht, om verlossing, om bevrijding uit het net dat de vijanden voor hem gespannen hebben. Zo komt deze gelovige tot volledige overgave. Een vergelijkbaar klemmende context treffen wij ook aan bij Stefanus, een martelaar uit de eerste christelijke gemeente. Terwijl hij gestenigd wordt, roept hij: “Heer Jezus, ontvang mijn geest.” (Handelingen 7,59) Door de eeuwen heen hebben gelovigen in hun eigen stervensuur in deze woorden het vertrouwen gevonden dat God hen ook in de dood niet loslaat. Ook in avondgebeden worden deze woorden nogal eens geciteerd, als getuigenis van godsvertrouwen in de gevaren van nacht en dood. In die sfeer spreekt ook Psalm 4,9: “ Ik vrede leg ik mij neer en meteen slaap ik in, want U, HEER, laat mij wonen in een vertrouwd en veilig huis.”
Als wij bij de begrafenis zeggen: “Christenziel, ga op reis vanuit deze wereld…”, dan transponeren wij het eerste persoonsperspectief naar het tweede.

2 We kunnen ook denken aan de Bijbelse verhalen van zending, van overdracht, met een opdracht.
In Genesis 24 stuurt Abraham zijn dienaar op pad om een vrouw te zoeken voor zijn zoon Isaak. De dienaar gaat naar het land van Abrahams familie en vindt Rebekka, die uiteindelijk met Isaak trouwt.
Nog dichterbij komen de verhalen Mozes en Jozua, Elia en Elisa. We lezen in Numeri 27,18-23 dat God Mozes opdraagt om Jozua als zijn opvolger aan te wijzen. Mozes legt zijn handen op Jozua en geeft hem de opdracht om het volk Israël het beloofde land binnen te leiden. Mozes moet loslaten, Jozua beginnen. Dat wordt gemarkeerd. Iets dergelijks voltrekt zich ook tussen de profeten Elia en Elisa. (2 Koningen 2)
In deze rij past ook de zending van Paulus en Barnabas. In Handelingen 13,2-3 worden Paulus en Barnabas door de Heilige Geest uitgekozen voor een speciale missie. De gemeente in Antiochië legt hen de handen op en zegent hen voordat ze op reis gaan om het evangelie te verkondigen. De gemeente blijft achter, de gezondenen gaan op pad. Met de zegenwoorden van de gemeente.

3 In de derde plaats zijn er liederen van vertrouwen. Niet direct aan het levenseinde gekoppeld maar wel in dezelfde sfeer van overgave in de handen van de HEER. Psalm 23: “Als ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want U bent bij mij.” Psalm 27: “De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen?” Psalm 91, waarin de al genoemde beschermengelen voorkomen. En, niet te missen, Psalm 121: “Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft.” Als de overledene in dat vertrouwen heeft geleefd, mogen de gelovige, nabestaanden hun doden in hetzelfde vertrouwen overgeven in de zorg van de Heer van het leven: “Ga nu maar op reis, christenziel, naar de Heer in het eeuwige Jeruzalem.”

*

De tekst uit de Anglicaanse liturgie markeert voor de nabestaande de overgang naar een nieuwe omgang met de overledene. Wat wij voor hem of haar deden, neemt God over. Wij gaan iets anders doen. Wij gaan rouwen, we moeten de taken opnemen die daarbij horen.
Een gezonde omgang met een overledene betekent dat je de band die je had niet volledig verbreekt, maar dat je die band op een nieuwe, passende manier vormgeeft in je leven. Het gaat dus niet om loslaten in de zin van vergeten, maar om anders vasthouden.

Accepteren dat de relatie verandert: je praat misschien nog tegen hem of haar, in gedachten, maar je weet dat ze fysiek niet meer aanwezig zijn. De liefde blijft, maar krijgt een andere vorm.
Symbolische verbinding: sommige mensen dragen een sieraad van de overledene, schrijven brieven, zetten een kaarsje op speciale dagen, of bezoeken een plek die belangrijk was.
Herinneringen koesteren: je mag de mooie en moeilijke momenten blijven herinneren. Foto’s bekijken, verhalen vertellen, tradities voortzetten — dat helpt om de band levend te houden.
Integratie in je eigen levensverhaal: de overledene blijft deel van jouw geschiedenis, jouw identiteit.
Ruimte voor je eigen leven: terwijl je de overledene eert, blijf je ook openstaan voor nieuwe ervaringen, relaties en groei. Dat is geen verraad aan de overledene — juist niet.