De aarde in Gladiator

Er komt een vervolg op de film Gladiator uit het jaar 2000. Gladiator II komt in november 2024 in de bioscoop. Ik las het in de International Movie Database (IMDb) en ik zal de film zeker gaan bekijken. Ik had in de eerste week van januari gewoon zin om Gladiator weer te bekijken. Vakantie en zin in het bekende. 2 uur en 35 minuten lang terugkijken stelde niet teleur.

Sir Ridley Scott (* 1937; regisseur van o.a. Alien 1979; Blade Runner 1982; Robin Hood 2010 en in 2023 Napoleon) is een kei in het uitbeelden van gevechtsscenes. Deze film opent met de overwinning van de Romeinse legioenen op de Germanen, 180 na Chr. Keizer Marcus Aurelius (Richard Harris) is aanwezig en ziet hoe zijn generaal, Maximus (Russel Crowe), de troepen aanvoert. De legerleider leidt de cavalerie en mengt zich zonder reserve in de man tot man gevechten. De soldaten dragen hem op handen. Zij hebben gestreden voor het grote Rome en daar ligt de voorname loyaliteit van de generaal.
De oude keizer wil dat deze generaal in Rome de macht weer teruglegt bij de senaat. Het keizerschap voldoet volgens hem niet. Marcus Aurelius zal daarvoor zijn eigen zoon Commodus (Joaquin Phoenix) passeren. Deze jonge, onberekenbare zoon arriveert ook bij het slagveld. Als hem duidelijk wordt dat Maximus de voorrang krijgt, vermoordt hij zijn vader en geeft de Pretoriaanse garde de opdracht Maximus te executeren. Dat mislukt en leidt tot de strijd tussen deze mannen die aan het slot beide het leven kost.

Het is duidelijk dat de film een eigen verhaal vertelt. Zodra je de indruk hebt dat je zo een waarheidsgetrouw beeld krijgt van Romeinse samenleving aan het eind van de tweede eeuw, is het zaak aan fact-checking te doen. IMDb vertelt je al dat de straten in Rome met stenen waren geplaveid, niet zo zanderig als in de film. Ga je bij Fik Meijer, van 1999 – 2007 hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, te rade in zijn boek Gladiatoren dan blijkt er veel meer niet te kloppen. Marcus Aurelius  stierf een natuurlijke dood. Commodus was al vanaf 177 na Chr. mederegent. In die tijd was het keizerschap een aantal malen zo goed ingevuld door mannen als Trajanus, Hadrianus en Antonius Pius dat een terugkeer naar de republiek niet leefde in die tijd, aldus Meijer. Ook de dood van Commodus in de arena is fictie. Hij stierf pas in 192 bij een paleisrevolutie. Ook op de enscenering van de gladiatorgevechten is het een en ander af te dingen, zo blijkt. “Maximus verschijnt in de arena met een klein rond schild en een pantser dat niet door gladiatoren maar wel door Romeinse soldaten werd gedragen.” (218)

Is het erg? Welnee, het filmverhaal vertelt op eigen kracht. Daarbij komt het thema van de deugden krachtig naar voren. In het gesprek vlak voor de moord zegt Commodus tegen zijn vader dat hij wel degelijk eerzame deugden heeft. Misschien niet de vier klassieke die zijn vader graag had gezien. Maar wel vindingrijkheid, ambitie en liefde voor de familie. Deze scene zet je op het spoor om te kijken hoe het karakter van Maximus eruit komt. Hij is trouw aan Rome, dat bovenal. SPQR (Senatus Populusque Romanus): Senaat en volk van Rome staan zelfs boven zijn trouw aan zijn vrouw en zoon. Hij wil na de slag tegen de Germanen graag naar huis. Hij wil daar de oogst binnenhalen en bij zijn familie zijn. Maar als de keizer hem eerst naar Rome wil laten gaan dan is wil hij dat serieus overwegen. Commodus bejegend hij wel met hoffelijkheid maar respecteren doet hij hem niet als hij ontdekt dat de zoon zijn vader vermoord heeft. Als hij zichzelf terugvindt als slaaf bij Proximo in Noord-Afrika (moet zijn Proximus, aldus Meijer) dan verwijdert hij de SPQR tattoo op zijn linkerschouder. Voor zijn manschappen doet hij alles en hij is moedig in de strijd. Toch heeft ook de wraak een plaats gekregen in zijn hart. Hij doet met Lucilla mee in plannen om het bewind van Commodus omver te werpen. Als dat mislukt zoekt hij de genoegdoening om de valse keizer in de arena om te brengen, zelfs als hem dat zijn eigen leven kost.

Er is een opvallend trekje aan hem meegegeven, dat me bij de twee kijk weer opviel. Vlak voordat hij de strijd aangaat knielt hij neemt, neemt wat aarde in zijn hand, ruikt eraan en wrijft het tussen zijn handen. Wat wil dat zeggen? Het wordt niet met zoveel woorden uitgelegd dus ik ga maar af op mijn eigen voorstelling. Hij weet zich verbonden met de aarde waar hij op dat moment is. Als boer met een bedrijf in Trujillo (Midden Spanje, ten zuidwesten van wat nu Madrid is) weet hij zich verbonden aan de grond die het goede geeft. Hij weet ook dat de aarde ons bloed zal opnemen. “Hoor toch hoe het bloed van je broer uit de aarde naar Mij schreeuwt,” voegt de HEER God toe aan Kain na de moord op zijn broer. “Daarom: vervloekt ben jij! Ga weg van deze plek, waar de aarde haar mond heeft opengesperd om het bloed van jouw broer uit jouw hand te ontvangen.” (Genesis 4,10-11). Denk ook aan hoe Korach, Datan en Abiram (met families) verdwenen na hun opstand tegen Mozes in de woestijn. (Numeri 16,32) Het gaat daarbij over gerechtigheid. De aarde is partij. De goden en voorouders zijn duidelijk in de film ingebracht en krijgen wel verering maar blijken het leed niet te voorkomen. Maximus treft zijn zoon en vrouw opgehangen aan tussen de rokende puinhopen.

Hoe zou ik mij hebben gedragen als ik in het Colosseum getuige was geweest van een gladiatorenshow? Deze vraag probeert Fik Meijer in het boek te beantwoorden. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat je nooit zou gaan en van het schouwspel genieten. Meijer noteert terecht dat deze spelen in een context passen. “Het is niet juist om de gladiatorengevechten te bestuderen als een apart verschijnsel, als een uitwas, een donkere bladzijde in de verder zo roemrijke Romeinse geschiedenis.” (221) Bedenk, zegt hij, dat de hele samenleven doordrenkt was van geweld. “Rome was groot geworden door het winnen van oorlogen waarin buitensporig veel geweld werd toegepast.” Dat werd uitgevoerd door de gewone jonge mannen, de boerenjongens van het platteland. Dit past mooi bij de figuur van Maximus, die naar huis wel gaan om de oogst te gaan binnenhalen. “Ze werd de arena het verlengstuk van het slagveld.” (222) In de arena’s werden de oorlogen uit het verleden nagespeeld. De bloederige taferelen stutten het zelf- imago van de samenleving als geheel. En reken maar dat het meeslepend was. Fik Meijer eindigt in alle eerlijkheid met deze vraag: “Wie ben ik dat ik zou beweren dat het mij onder iedere omstandigheid wel zou zijn gelukt om de aantrekkingskracht van het amfitheater te weerstaan?” (223).


Naar aanleiding van: Gladiator, geregisseerd door Ridley Scott, 2000. De film kostte naar schatting 103 miljoen dollar en bracht wereldwijd ruim 500 miljoen op. Gladiator won in 2001 vijf Oscars, onder andere als beste film, beste acteur (Russel Crowe) en beste visuele effecten.
Gladiator 2 volgt Lucius, de zoon van Maximus’ liefde Lucilla, na de dood van Maximus. Denzel Washington doet mee.
Fik Meijer, Gladiatoren: Volksvermaak in het Colosseum. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennip, 2003.

Koplands mechaniek

Hoe doet hij het? Het gedicht ‘In de morgen’ van Rutger Kopland intrigeert me. Direct bij eerste lezing wil ik weer en kom ik herlezend meer nog tot verwondering. Wat gebeurt hier in die paar regels? Wat is het mechaniek van de ontroering, om de woorden van de dichter zelf te gebruiken.

In de morgen

Er moet iets zijn als we inslapen
we gingen liggen en sliepen in

wat was het dan – terwijl de laatste woorden
voor de wereld ijler en ijler werden:
maanlicht, verre hond, zacht ademen,
geuren van een man, een vrouw,
nacht, nacht en nog eens – wat was het

dat zei, terwijl ook het laatste woord nacht
was gedoofd: dit zijn onze eigen armen nog
waarin we uiteenvallen in dit zwarte gat
dit is nog ons eigen lichaam

dat iets zei, terwijl er geen woorden meer waren

er moet iets zijn nu het woord morgen
langzaam oplicht en het morgen is
dat ons bijeen hield en loslaat
zoals we hier liggen

Kopland laat je nadenken over het mysterie van de slaap. Hoe kan het dat je bewust naar bed gaat om te gaan slapen en de volgende dag jezelf weer terugvindt en toch niet weet waar je was in de tussenliggende tijd? Dromenland heet het in kindertaal of gewoon ‘in slaap’.  We zijn weg en toch ook niet helemaal. De ontwikkeling van de leer van de ziel in het Indiase denken verliep via het nadenken van over de slaap, de droom en de terugkeer. Lees de Upanishaden. Is dát wat van ons actief blijft niet de ziel?

Kopland begint met een sterk vermoeden: ‘Er moet iets zijn’ en dat is het thema waarop in het gedicht gevarieerd wordt: wat was het dan (r. 3); wat was het dat zei (r.7-8); en in de laatste strofe weer ‘er moet iets zijn’ (r.13). Je moet het dan over het lichaam hebben. Daarin laat Koplands gedicht zich eenvoudig volgen. We vallen in de armen van ons eigen lichaam. (r.9-10) Maar voordat wij bij het slapende lichaam komen moeten eerst de woorden verstommen. Taal is een teken van leven. Als we zwijgen, met de ogen dicht diep ademhalen en in slaap vallen, dan is de wereld er nog. Zonder onze woorden. We kunnen de geluiden van het duister benoemen, en de geuren van de mens en tenslotte de werkelijkheid ‘nacht’, maar dan, wat als naam en taal wegvalt? De derde strofe brengt ons bij het lichaam, armen, lichaam en let op het herhaalde ‘nog’. Het laatste restant. Maar onmiskenbaar van ons, onze eigen armen en ons eigen lichaam. En tweemaal ‘eigen’.

Dat zegt iets. Zonder woorden. Ik moet denken aan Psalm 19 waarin de dichter spreekt over taal zonder woorden. De dag geeft het door aan de dag, spraak zonder klank, en voor de gelovige gaat het allemaal over de majesteit Gods. Bij Kopland is het lichaam het ‘eigen’ dat het leven bewaart. Het zegt iets als er geen woorden meer zijn.

Maar wat?
‘Ik ben’ misschien? ‘Ik wacht’?

We weten het niet en Kopland ook niet. Of hij wil het niet zeggen. Hij komt terug met zijn dringende vermoeden. Er moet iets zijn. Want het woord morgen bestaat, is er en past bij de nieuwe werkelijkheid van de opgaande zon. Het woord is het subject dat de morgen optilt, oplicht, laat lichten. Wat goed gedaan. En we zijn dichter bij de eerste helft van Psalm 19 dan ik dacht. Het woord hield ons bijeen. En datzelfde woord laat ons weer los, nu wij er weer zijn en gewoon in bed blijken te liggen.

Hoe doet dichter Rutger Kopland het? Het is herhaling, als gezegd, maar ook de eenvoud van de taal. Het gaat over de gewone dingen, in gewone taal beschreven. Het ontbreken van de interpunctie helpt iets vloeiends mee te geven en juist daarom zijn de witregels te meer functioneel. De eerste na de inzet: we gaan slapen. De tweede na de strofe met inclusie (eerste woordgroep en laatste woordgroep). De derde en de vierde isoleren de zin die in feite de stille is (geen woorden meer) en dan volgt de slotstrofe met de slotregel het begin weer opneemt. Dicht ingebonden gedicht. Het past bij de beschreven werkelijkheid. We worden (door het lichaam) vastgehouden als wij onbewust zijn in de slaap. En dat laat ons weer los in het bewust leven.

Het slot schiet erbij bij mij af. Het mechaniek werkt bij de welkome hernieuwde kennismaking met het raadsel van onze geest of onze ziel. Wat is de mens als de materie zo bezield kan worden dat wij dat samen kunnen beleven? Het meervoud is niet voor niets in dit gedicht aanwezig, mag ik aannemen, het gaat ook over man en vrouw en hond. Het leven is groots en tegelijk ongrijpbaar. We het wil beschrijven komt al gauw uit bij poëzie. Zoals die van Rutger Kopland.


Naar aanleiding van: Rutger Kopland, ‘In de morgen’,  In: Handenvol donker: Gedichten over de nacht, samengesteld door Wim Huijser. Amsterdam: Rainbow, 2022, 193. Oorspronkelijk gepubliceerd in Tot het ons loslaat. Amsterdam: Van Oorschot, 1999.

“Ontroering heeft iets buitengewoons intrigerends . Wat is het toch dat een grap, een vondst, een gebaar, een foto, een schilderij, een paar regels, dat die iets teweeg kunnen brengen, iets onverhoeds kunnen laten gebeuren dat lijkt op het losspringen van een slot. Een op het eerste gezicht onbetekenende sleutel past op een slot waar je niet wist dat je dat in je omdroeg.” (Het mechaniek van de ontroering. Amsterdam, Van Oorschot, 1995, 5)

Effectieve dromen

Niet waar

Het was niet waar.
Ik wist het toen ik wakker werd.
De olifant die vannacht
in zacht maanlicht
een droevig deuntje trompetterde
onder mijn raam:
gewoon een droom!
Maar even later op de fiets
niets dan kuilen op het pad.
En was dat daar op de stoep
niet net wat groot voor hondenpoep?

Wat is waar? Wat is niet waar? Lastige vraag. Nepnieuws bloeit om volop en intussen probeer je vertrouwen te houden in gedegen journalisten, gedreven voorgangers of publieke ambtenaren. Maar kun je jezelf vertrouwen? Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten, zegt het spreekwoord. Je moet soms, zoals de verloren zoon in de beroemde gelijkenis van Jezus (Lukas 15,17), tot jezelf komen. De Bijbel is een eerlijk boek. Grote namen vallen door de mand, denk aan koning David of Jezus’ leerling Simon Petrus. Paulus heeft buitengewoon scherp de innerlijke strijd onder woorden gebracht. (Romeinen 7)

Kun je dromen vertrouwen? Dromen zijn bedrog (zong Marco Borsato in 1994) en toch ook weer niet helemaal. Er zijn mensen genoeg die je een verhaal over dromen kunnen vertellen waarin de nachtgezichten voorspellend of (achteraf) duidend zijn geweest. Wat Linda Vogelesang ons meegeeft in haar gedicht is nog een andere functie van de droom: het creëert een nieuwe levensinstelling, in elk geval voor even.

Het gedicht begint met de stellige bewering: het is niet waar. En de tweede regel onderstreept het nog eens door de bewering in de tijd te lokaliseren. Bij het ontwaken wist de ik-figuur het. Wat hij of zij gedroomd heeft, is niet waar.
De droom is inderdaad niet alledaags. Er stond een olifant die nacht, buiten, vlak onder haar raam. Hij trompetterde. Daarin was een melodie te horen die droevig stemde. De maan scheen, het was zacht weer. Nu is het voor ons allen al uitzonderlijk als er iemand onder je raam staat. Het behoort tot de cliches van het middeleeuws romantisch theater. De minnaar komt zingen onder het raam van zijn geliefde die hij eigenlijk niet kan bereiken (William Shakespeare, Romeo en Juliet, tweede acte, scene 2) Een serenade is het hoogst haalbare en waarschijnlijk volgt daarna nog een lange strijd tot zij elkaar vinden.

Een olifant, nota bene: een van de grootste dieren op aarde. Trompetteren op toon kan hij in cartoons en animatiefilms. En dus in de droom van deze ik. Echter… het is wel een droevig liedje en ‘zacht maanlicht’ maakt het ook al niet tot een vrolijke beleving in de nacht. Maar het punt is nu toch vooral dat het visioen zo onwaarschijnlijk is dat je de volgende ochtend direct en zonder aarzelen weet: dit is niet echt gebeurd. Dit is niet waar. ‘Gewoon een droom!’

Maar nu komt het: nadat je bent opgestaan en hebt ontbeten onderneem je de reis naar je werk of school of welke dagbesteding ook. Je stapt op de fiets en kijkt naar het pad. Verrot, dat lijken wel afdrukken van olifantspoten! En die drol op de stoep, is dat niet een uitwerpsel van een olifant?! De dichteres serveert ons twee gedachten over observaties en het gaat er haar om dat wij snappen dat de droom wel degelijk effect heeft. Je kijkt nu anders naar sporen in het zand en naar hondenpoep. Je gaat het gebruikelijke bevragen. Je gaat de dingen die je gisteren misschien ook wel zag nu te duiden met het beeld dat je zag in de nacht.

Ik vind het schitterend gedaan. Onze vanzelfsprekendheden kunnen door een ingeving veranderd worden. Je loopt natuurlijk het risico om uitgelachen te worden als je het in de pauze gaat vertellen. Kom je vaker met dit soort verhalen, kan kunnen mensen aan je geestelijke gezondheid gaan betwijfelen. In het uiterste geval laten zij je onder dwang opnemen omdat je een gevaar bent geworden voor jezelf of voor anderen.

Maar laten we niet doordraven. Is een dergelijke eerste twijfel aan je normale wereldbeeld niet heel menselijk? En is het niet ook een eerste stap van religieuze bekering? Wie bijvoorbeeld Jezus Christus leert kennen (en er zijn er bij wie dat in de droom begint!), die gaat anders kijken naar wat je elke dag tegenkomt. Ontkennen is de eerste fase. Maar er kan een verandering doorzetten, die je leven op z’n kop draait. Niet omdat je gek geworden bent, maar omdat je heil gevonden hebt.


Naar aanleiding van: ‘Niet waar’ In: Handenvol donker: Gedichten over de nacht, samengesteld door Wim Huijser. Amsterdam: Rainbow, 2022, 182. Oorspronkelijk gepubliceerd in Linda Vogelesang, Gewoon een droom: Droomgedichten en nachtgedachten. Amsterdam: Querido, 2017. Klik hier voor haar website.

Koning Arthur en de Graal

“Bedivere, neem mijn zwaard en werp het ver in het meer!” De stervende koning Arthur geeft zijn laatste bevel aan een van zijn getrouwen. Op het slagveld, in de strijd met de kwaadaardige Modred, zal de nobele koning sterven. Hij heeft gezien dat zijn idealen van een rechtvaardig en oprechte samenleving zijn gesneuveld. Hij heeft de les geleerd, die de Heer Jezus Christus al eens geformuleerd had: wie in het leven het zwaard opneemt, zal door het zwaard sterven. (Matteüs 26,52) Dus moet het zwaard symbolisch worden weggeworpen: “Niet Excalibur is het symbool, maar het wegwerpen daarvan in het meer…!” (291)

Het zwaard in de steen. Dat was de test in Brittannië van de vijfde, zesde (?) eeuw. Geen enkele man, verlangend naar de eer en de macht van het koningschap, lukte het. Toen was daar ineens Arthur. Een jongen die, onbekend met zijn koninklijke afkomst, opgevoed werd bij een eenvoudig boerengezin, bij Hector en Iloide. Maar de kluizenaar Merlijn heeft hem in zijn jeugd alle wijsheid van het leven bijgebracht. Zo werd het een jongen met idealen en onderweg in zijn leerschool had hij ook het trucje geleerd waarmee het zwaard uit de steen kon komen: even indrukken en dan schoot de klem los. (59) Eenmaal koning kreeg hij een bijzonder zwaard: Excalibur: “De naam van het zwaard is Excalibur, Sire. Neem het en voer het voor uw ideaal…!” (83) Zo hanteert de koning het edelmetaal om recht en gerechtigheid te bewaren of te bewerken. (95, 241, 286/7) Maar aan het slot is de illusie doorgeprikt. Het zwaard kan de ware vrede niet brengen.

De christelijke boodschap wordt tot haar hoogtepunt gebracht als de stervende Arthur zijn Graal vindt: “Er was geen oordeel meer; er kwam een antwoord op alle vragen. Een nieuwe aarde reikte tot de hemel en zij vloeiden samen tot één….” (293). Het was deze ervaring die ook Parcival een en andermaal meemaakte. (223, 230 en 246) De onnozele hals die God wil zoeken en toch ook ridder wil zijn zwerft rond om de Graal te vinden. Merlijn had Arthur over de Graal verteld in zijn jeugd. (158) Lag in de heilige Graal niet de sleutel verborgen, die het mysterie van het leven kon ontsluiten? Parcival zoekt en vindt eerst de liefde, de aardse liefde voor een vrouw. Maar hij zoekt verder (203, 205, 217, 223, 227, 243) en ondergaat een eenheidservaring die zijn weerga niet kent. “Ik heb de hemel boven mij zien opgegaan; ervaren hoe goed en kwaad vervloeiden tot één. Er was licht, … en er bestonden geen vragen meer.” (230) Het vormt je tot een man van eenvoud (241 en 244) en trouw. Die trouw moet blijken als je heer aangevallen wordt. Als koning Arthur met de loyale Ronde Tafeledelen de slechte Sir Modred bestrijdt, dan vindt de koning deze zelfde eenheidservaring in de dood.

Het is de gelaagde samenleving van de vroege Middeleeuwen die wij voorgeschoteld krijgen in de vertelling rond Koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel. Maar het zijn de algemeen menselijke emoties en intriges die uitgespeeld worden. Het gaat over eer die verbonden aan de vaste rollen van man en vrouw, koning en onderdaan. Er is de christelijke clerus, en de eenzaat kluizenaar die niet alleen alles voorziet maar ook als Kronist fungeert. Guy, de nar, doet zijn werk en het avontuur brengt de gestaalde mannen in beweging. Draken worden verslagen, maar de hoofse liefde is uiteindelijk niet tegen jaloezie en roddel bestand. Guinivere wordt de echtgenote van de koning. Maar Sir Lanceloet is op haar verliefd geraakt. Hij probeert het zo goed mogelijk te hanteren. Maar als het huwelijk van Arthur en Guinivere niet gelukkig blijkt, dan is dat de voedingsbodem om het onkruid van de afgunst en het wantrouwen te zaaien. Dat doet Modred en het lukt hem bijna.

“Met de dood van koning Arthur viel het rijk van Brittannië terug in duisternis,” schrijft Merlijn aan het slot van het boek. (294) Toch eindigt hij niet zonder hoop. De mensen zullen eens, “zonder hun werkelijkheid te ontvluchten, kunnen reiken naar de hemel.” (295) De kunst, verbeelding van de avontuurlijke verhalen van vroeger is die hand naar het hoge. De mistreels zijn gaan zingen over deze koning en zo is het tot het erfgoed van de westerse mensheid geworden. Het werd vervormd en hertaald en dat steeds om mensen in een nieuwe tijd te vertellen over de lotgevallen van de idealen van destijds.
Heeft hij echt geleefd?
Ach, doet het er toe?
Er kwam een dag dat de rasverteller Jaap ter Haar (1922 – 1998) zijn boek over de koning publiceerde. Het werd een fraai jongensboek dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw gelezen werd door een Hollandse jongen met veel verbeelding. Hij genoot van het verhaal en de illustraties. Eenmaal ouder dan zestig geworden las hij het opnieuw, geboeid als destijds en hij snapte beter dan toen hoe waar de strekking was. Gooi het zwaard weg, zoek de Graal bij God en laat de liefde leven. Het boek gaat terug in de kast en – bij leven en welzijn – zal hij het opnieuw lezen.


Naar aanleiding van: Jaap ter Haar, Koning Arthur.2 Bussum: Fibula – Van Dishoeck, 1973. Omslag door Peter Koch, illustraties door Hans G. Kresse.

Juist dit jaar kwam het Live by the Sword in de aandacht door het nummer op het nieuwe album van de Rolling Stones: Hackney Diamonds.

If you live by the sword, gonna die by the sword
If you live by the gun, you’re gonna die by the gun
If you live for the knife, well, you’re gonna get stabbed
Run into the law, well, you’re gonna get nabbed
If you live for revenge, gonna feel the backlash
If you live to be cruel, gonna bite you in the ass

I’m gonna treat you right
I’m gonna treat you good

If you wanna get rich, better sit on the board
If you wanna be poor, better pay the landlord
If you’re deep in the crime, well, you’re deep in the slime
If you’re livin’ a lie, look me straight in the eye
If you’re locked in the jail, well, you better get free
If you’re lookin’ for love, don’t go running to me

I’m gonna treat you right
I’m gonna treat you good

It’s too late to say you’re sorry, sorry, sorry
And soon it will be gone, gone, gone, gone, gone
If you live like a whore, better be hardcore
If you live by the clock, well, you’re in for a shock
If you’re living for food, better lick up your plate
If you wanna be in fashion, well, you’ll be out of date

I’m gonna treat you right
I’m gonna treat you good
I’m gonna treat you right
I’m gonna treat you good

Oh, if you live by the sword
Oh yeah

Get shot up, you better call 911
And then you better hang out until the ambulance comes

If you live by the sword
Gonna die by the sword, oh yeah
If you die by the sword
If you live by the gun
If you live by the gun
If you live by the gun, gonna die by the gun

Oh yeah
Oh yeah-yeah-yeah-yeah
Oh yeah-yeah-yeah-yeah

Ode aan de nieuwsgierigheid

Ik ben jaloers op Frits Spits. Wat maakt hij van de laatste jaren een mooie, bewuste levensweg. En hoe fijn is het dat hij ons laat meelezen, nu weer in Op de golven dansen wij. Een nieuw boek, twee jaar na Mijn West Side Story, en nu een ode aan de muziek en het leven (aldus de ondertitel). En hoe komt hij tot die ode? Het magische woord is: nieuwsgierigheid. Of: belangstelling. Hij zegt het ergens zo: “Dankzij muziek kom ik tot nieuwe inzichten. Het is mijn enige kans om aan te klampen bij een samenleving in beweging. Ik wil de wereld waarin ik leef blijven begrijpen, en dat heeft dan weer te maken met hoe ik in het leven sta. Ik wil belangstellend blijven.” (149-150) Hij wil mee op de golven van de tijd en zo kan dat. Het is een feest om met hem mee te dansen.

Mijn jaloezie is eigenlijk een vorm van diep verlangen. Ik hoop zo naar mijn eigen toekomst te kijken. Wat staat er voor mij klaar? Geen idee natuurlijk. Het kan morgen voorbij zijn, vertel mij wat. Maar zolang ik hier ben en ’s morgens wakker wordt met adem in mijn longen, dan wil ik graag zo nieuwsgierig blijven als Frits Spits. Want nu al merk ik hoe weinig ik weet van bijvoorbeeld het leven van jongvolwassenen. Onze kinderen zijn die fase voorbij en de kleinkinderen zijn er nog niet. Ik heb gelukkig contact met jongeren in mijn werk in de kerk: elke week de kans op een blik in een onbekende bubbel. En – hoe grappig – zij kijken bij mij naar binnen. Ik laat iets zien van mijn hart, mijn gedachten leg ik bloot en mijn inzet toon ik. Dat is ‘de leven’.

Door het boek van Frits Spits word ik op het spoor van zo’n nieuw lied gezet, met die vreemde titel: ‘de leven’. Het is gezongen door S10 (Stien den Hollander, geboren in 2000) en door rapper Sef (Yousef Gnaoui, 1984). “Waarom ‘de’?” vraagt Frits Spits, en hij vermoedt: “Omdat het niet ‘het’ leven is. Maar zijn leven. Ik denk dat de schrijver dat heeft bedoeld.” (138) Kijk, dat is Frits. Hij wil meedenken, meevoelen, in de huid kruipen van een nieuwe generatie die hij als vijfenzeventigjarige ook niet mee vanzelfsprekend aanvoelt. En dan komt hij onder andere hierbij uit: “Ik weet dat het onzin is, maar soms zou ik ze willen zeggen dat hun nog veel te wachten staat. Dat het anders zou kunnen gaan met al hun verwachtingen en hun dromen. Dat ze nu nog niet kunnen begrijpen dat een mens maar beperkt zeggenschap heeft over het verloop van zijn leven.” (139) De regie word je soms uit handen genomen.

Zullen de jonge mensen je meewarig aankijken, als je zoiets zegt? Ik denk dat het meevalt: jong wil leren van oud, ook als zij zelf het leven gaan ontdekken. Het leven is dat oud en jong samen zijn. Laatst las ik daarover oude, utopische woorden (500 jaar voor Christus): “Opnieuw zullen er op de pleinen van Jeruzalem oude mannen en vrouwen zitten, elk met een stok in de hand vanwege hun hoge leeftijd, en straten zullen krioelen van de spelende jongens en meisjes.” Het was een joodse profeet die deze belofte deed namens de Heer (Zacharia 8,4).
Frits weet zich als vanzelf diep verbonden met het Joodse volk (40, 100, 183v, 185v) en waardeert de Bijbel als boek vol betekenisvolle verhalen. (121 met een goed woord voor Huub Oosterhuis) Geloven in een almachtige God die gehoorzaamheid eist, dat staat ver van hem af: “Dat gezag heeft God … niet waar kunnen maken.” (122). Maar ik zie in zijn levenshouding iets terug van wat ik denk dat Gods bedoeling met het leven is, nu ik Jezus ken. Zolang de dood ons niet haalt, is er leven. En in dat leven is nieuwsgierigheid een hoofdwaarde, en zij verbindt oud en jong. Voeg daarbij respect en zorgvuldigheid. Ook dat leren wij als lezers van Frits: hij is hoffelijk (150) en dat is een weldaad in een verruwde samenleving. Wat fijn dat Op de golven dansen wij in de duistere maand verscheen, in een schemerige episode van ons werelddeel. Frits gelooft tegen de wanhoop in en daar sluit ik mij hartgrondig bij aan.


Naar aanleiding van: Frits Spits, Op de golven dansen wij: Een ode aan de muziek en het leven. Amsterdam: Luijting-Sijthoff, 2023. Met een playlist op Spotity.