Over de tong

I

Al wat men uitspreekt
of inslikt
heeft overnacht bij het lichtschuwe zintuig
dat achter de valse of vaste tanden
zijn vlezig bestaan in de schemering leidt

nadat het geleerd heeft
te spreken
verschanst het zich gaandeweg in zijn spraak

de mond verleent de woorden
een schutkleur van eenvoud
die weer
bij wijze van spreken
gestalte geeft aan poëzie.

Va-Banque, 9

Al wat men uitspreekt of inslikt… dat is nogal wat. Het is een fors deel van onze communicatie. Het inslikken verschijnt ingesprongen. De typografie zegt: sta daar even bij stil. Je neemt ook het een en ander in. Alles passeert de tong. Dat is een vlezig zintuig. Hij proeft en helpt de tanden met vermalen. Maar nu eerst even letten op het feit dat hij in het donker verkeert meestentijds. Lichtschuw dus. Achter de tanden ‘in de schemering’. Niet in de spotlight.

De tong heeft geleerd te spreken. Klanken werden bij het opgroeien woorden. En woorden zinnen en zinnen beelden. Dat zegt gedicht VI uit de cyclus: “Geen zinnebeeld meer maar een beeld van de zinnen” Je moet maar durven, zo’n kort gedicht. Als afsluiting van de serie klopt het. Poëzie gaat over verbeelding. Zinnen roepen haar op. Het eerste gedicht wijst ons erop dat het niet zonder strijd gaat. ‘Verschansen’ en ‘schutkleur’ is de taal van het front: oppassen, er is een vijand die je raken kan. We waren al wat voorbereid door ‘valse of vaste tanden’. Ook de spreker zelf kan blijkbaar venijnig uit de hoek komen. Maar hij verpakt dat in eenvoud. Dat is de gestalte van poëzie. Je verkijkt je er gemakkelijk op. Dat is onze manier van spreken, van ons, de dichters. Met dank aan de tong.

Een dichter wil soms wat kwijt over dichten. Niet in proza maar in een gedicht of een serie gedichten. Ik vind het over het algemeen linke soep. Zoals een romanschrijver geen romanschrijver als personage moet kiezen, zo moet de dichter volgens mij wegblijven bij de poëzie als onderwerp. Show don’t tell. Maar goed, soms is er een poëet die het poëticale vakkundig tot poëtische taal maakt. De serie ‘Over de tong’ van H.C. ten Berge is wat mij betreft geslaagd. Het lijkt alsof hij zich wil verantwoorden over wat poëzie, zijn poëzie doet of gedaan heeft. Bedoeld of aangericht heeft.

hij brengt in opspraak
wat verzwegen wordt
en striemt
wat hij niet lust (gedicht V.2, 14)

Toch gaat het de dichter om de liefde: “Maar geen tong kan liefde lang verkroppen” (15) en al eerder: “ liefde en poëzie/worden altijd met lippen beleden” Dat is misschien wel de meest bijzondere spanning van het poëtisch bedrijf. Het gaat om beeldrijke taal in een onveilige wereld. Liefde moet het antwoord zijn op dreiging in het mensenpark.

En de tong werkt daar aan mee:

levenslang tot lippendienst
gedwongen
wordt hij de geknechte meester
van mijn mond (15)

De tong is een ode waard. Want de dichter wil iets zeggen. Hoe werkt dat? De serie ‘Over de tong’ is een sterk staaltje tekst. Aan Marjoleine Vos verduidelijkte H.C. ten Berge eens: “Poëzie is geslotener, hoe breed van opzet ze ook mag zijn. Ze eist een andere manier van denken. Poëzie is veel ritmischer en muzikaler – hoewel ik in het proza ook de ritmiek niet wil onderschatten. Poëzie is bijna acrobatiek van de tong.” (21)


Naar aanleiding van: H.C. ten Berge, Va-Banque. Amsterdam: De Bezige Bij, 1977.
Marjoleine Vos, Dichtersgesprekken: Over het maken en lezen van poëzie. Amsterdam/Rotterdam: Prometheus/NRC Handelsblad, 2005.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *