Het onschuldige kind

Lange Louw heeft van de slager een heerlijk stukje worst gekregen. Zo maar voor niks. Straathond Nero heeft ook wel zin in een hapje ervan. Louw bedenkt een wreed plan: hij pakt een steentje, rolt het om het restvelletje en houdt het lekkere hapje in de hoogte. Als Nero begerig toehapt en z’n tanden pijnlijk knarsen, begint Louw onbedaarlijk te lachen. Maar aan de overkant is alles gezien: door de dikke bakker met de bolle rode wangen, die goedzak, die net over de onderdeur leunt. ‘Zo’n dierenplager,’ denkt hij, ‘zo’n hondenbedrieger… ik zal jou wel krijgen’ en hij maakt ook een plannetje.

Het beeld is me altijd bijgebleven, sinds mijn vader en moeder dit klassieke kinderverhaal aan ons voorlas. Hoe oud zal ik geweest zijn? Drie, vier jaar, denk ik, dus zeg rond 1965. Het boek was toen toe aan de vijfentwintigste druk en het stukgelezen exemplaar is weer door mijn handen gegaan. Het verhaal weer opgehaald uit de mist van mijn jonge leven, een verhaal van slechtheid en bestraffing. Ik heb met verwondering tot me door laten dringen hoe Willem Gerrit van de Hulst (1879 – 1963) de oermenselijke strevingen wist te vangen in een onvergetelijk fictief gebeuren.
We zien jaloezie langskomen en wraak, huichelarij en trots. In het stadje in het Zuiderland leeft rijk naast arm, dik naast dun, vrolijk fluitend botst op zuur controlerend, er is humor en ernst, chaos en orde. De schuldigen schamen zich, wie beschaamd was wordt in ere hersteld. En – last but not least – een kind is de reddende onschuld.

De bakkerij staat in de hoofdstad van het Zuiderland en het verhaal begint als de koning van het Noordenland op bezoek is. De bakker krijgt opdracht honderd suikerbollen te bakken ter gelegenheid van het bezoek. Om de kwaadaardige Louw te pakken te nemen bakt de bakker een suikerbol met een dennenappel erin. Door allerlei ontwikkelingen komt de suikerbol niet bij Louw maar bij de koning op het bord. Dan zijn de rapen gaar. Maar de verbolgen koning van het Noorderland smelt als hij een jonge prinsje heerlijk van de bollen ziet smullen. Bij zoveel genadig licht in het leven kan je niet wraakzuchtig blijven. (53) Zo helpt het kind later ook de bakkersvrouw in haar malaise. (75 en 85) De koning geeft het ten slotte ruiterlijk toe: “… hij weet het zelf niet, maar hij is toch eigenlijk de kleine tovenaar die alle boosheid, twist, oorlog misschien, – heeft omgetoverd in vrolijkheid.” (110)

Dat is natuurlijk geweldig. Een klein kind kan, in 1965 luisterend naar voorlezende ouders, gerust gaan slapen. De jaloerse opper-hof-kok, de mannen met zwarte kappen of de hellebaardiers kunnen hem niet schaden. Het leven is in orde.

Naar aanleiding van: W.G. van de Hulst, Inde Soete Suikerbol 125, met plaatjes van W.G. van de Hulst junior. [z.p.], De Standaad, [z.j.] Voor een site over vader en zoon Van de Hulst, klik hier.

Wikipedia: “De reeks begon als stripverhaal in De Standaard, de eerste aflevering verscheen op 5 september 1935. Al vanaf 1936 verscheen het eerste deel in boekvorm voor de prijs van ƒ 0,75 (115 bladzijden). In totaal zijn er zeven delen uitgebracht. De verhalen werden geschreven door W.G. van de Hulst. Zijn oudste zoon, de toen veertienjarige Willem G. van de Hulst Jr., maakte de illustraties. De boeken werden erg populair, in totaal verschenen er 36 drukken, de laatste in 2010.” Het is al vaak gezegd, denk ik, maar die gedachtenpuntjes op elke bladzijde ….

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *