Goden vinden

Een vader

Beland op zoiets als een eiland alleen
zoekt ze zich iemand. Neemt dan

bijvoorbeeld de man die van zee komt
ontvangt en bedient hem en als hij dan

gaat, richt ze een hier voor hem in voor
als hij terugkeert, als ze weer wil. Wachten

maakt deel van haar lijf uit voortaan en
denken hoe hij was, wier aan zijn voeten
in zijn handen een net – Hij is het ! Zo

worden goden gevonden door vrouwen, zij
bouwen een altaar, brengen hun zonen
dochters erheen en zeggen: je vader.

Hester Knibbe

“Zo worden goden gevonden…” dat is mooi gezegd in regel 10. Je zou verwachten dat er zou staan: ‘Zo worden goden gemaakt…’.  Want dat is wat er vervolgens wordt gezegd: een mensen bouwen een altaar en leren door de jaren heen hun kinderen: hier is je vader te vinden.

De afwezige vader is het hoofdonderwerp. De vader is verdwenen zoals hij ooit gekomen is. Hij is namelijk een man van de zee. Met vloed en eb laat de grote aardse watermassa dit ons voortdurend weten. Alles stroomt. De mens als vrouw gaat erin mee, moet erin mee, het maakt deel uit van haar lijf. Juist vanwege die eb en vloed van vruchtbaarheid kan er een nieuwe generatie ontstaan. Hier is het wonder van de voortgang door de tijd. Het mysterie van de verwekker die toch niet constant aanwezig is. Hij kan terugkeren, dat wel. Daar verlang je ook naar als je het plezier van het verwekken en baren geproefd hebt. Dus richt je een ‘hier’ in. Voor als hij terugkeert en jij wil.

In dit gedicht is elk woord overdacht en dat lijkt niet zo. Het is een eenvoudige vertelling die de bekende oergedachte van het onbewoonde eiland oproept. We hebben toch allemaal wel eens gedacht dat we daar terecht kunnen komen. Wat neem je mee als je daar terecht komt? Op een of andere manier heb ik een tijd gedacht dat het een Bijbel moest zijn. In dit gedicht beland je soms op een eiland. Dat kan zomaar midden in je leven zijn, op het vasteland zeg maar. Een diep gevoel van alleenheid. Daar zoek je verwantschap, verbinding met wezens die in elk geval iets met je gemeen hebben. Iemand. Iemand die van zee kan komen. Goed, prima, daar kom je ook vandaan als je op een eiland belandt, toch? Als de chemie dan vruchtbaar wordt, ben je tegen iets goddelijks aangelopen. Dat wat jou en de iemand overstijgt, noem het transcendentie, noem hem God, noem hem: vader, eventueel met een hoofdletter. Dat wil je vasthouden. Dat moet het product van je gemeenschap weten. Want hij werd deel van je lijf, samen schiep je iets dat er eerder niet was. Dat is het wonder van het Leven. Dat vraagt om verering.

Zo worden goden gemaakt. Dat is een bijna wetenschappelijke opmerking over de historie en de essentie van  religie. Gelukkig staat dat er niet. ‘Zo worden goden gevonden… ’ dat houdt het geheim intact. Je hoeft niet over ‘openbaring’ te spreken om religie een wonderlijk iets te vinden.


Naar aanleiding van: Hester Knibbe, Bedrieglijke dagen, Arbeiderspers, Amsterdam 2008, 26. Ook opgenomen in: Yves T’Sjoen [red.], De tegenstrijdige generatie: Dichters van de jaren zeventig. Amsterdam: Meulenhoff, 2011, 274. Klik hier voor haar pagina in de Database Nederlandse Literatuur.

In Dichtersgesprekken  van Marjoleine de Vos staat een ontroerend interview met Hester Knibbe over het gedicht dat zij maakte na het overlijden van haar zoon: Psalm 4631: ‘Je kunt zeggen dat dit een antipsalm is.’ Marjolein de Vos, Dichtersgesprekken. Amsterdam/Rotterdam, Prometheus/NRC Handelsblad, 2005, 94-98.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *