Dit nu weer

Dit voorjaar kocht ik een moeilijke gedichtenbundel. Niet dat ik dat van tevoren wist. Ik had ergens een aanbeveling gelezen en waagde het erop. Mijn fijne neus voor goede poëzie had me al eerder geholpen. Maar de bundel Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen van Ghayath Almadhoun viel me niet mee. Misschien had ik beter op moeten letten bij de aanschaf. Ondertitel van de bundel is namelijk: Teksten en kanttekeningen. Ik moet mijn leesverwachting aanpassen. De auteur presenteert geen gedichten.
Toch bleef het een moeilijk boek. De teksten gaan over oorlog, het leven onder bezetting, het vinden van nieuwe vrijheid die geen vrijheid blijkt te zijn. Almadhoun (1979) is geboren in het Palestijnse vluchtelingenkamp Yarmouk in Damascus. Zijn moeder is Syrisch, zijn vader Palestijn. De dichter woont afwisselend in Stockholm en Berlijn. Hoe kan ik bij zo iemand binnenkomen? Of beter, andersom: hoe laat ik hem bij mij binnen? Door zijn teksten te lezen, een andere manier is er niet. Kijken hoever mijn empathie komt.

“Ik heb een betonnen roos voor je meegenomen,” opent Almadhouns tekst met als titel Ik heb Syrië voor je meegenomen, “die lijkt op mijn verstreken dagen, en dromen, ontdaan van nachtmerries, zodat je niet besmet raakt met herinneringen.” (31) Een betonnen roos, dat is een verdrietige combinatie. De roos mag natuurlijk dorens aan de steel hebben maar de bladen zijn zachtfluweel en kleurig. Beton is steenhard en grijs. Het kwetsbare is eraf. Almadhoun wil de lezer behoeden voor besmetting. Wat hij heeft meegemaakt wil hij de ander besparen. Maar door het zo te zeggen maakt hij mij deelgenoot. Ik neem verdriet van hem over: een betonnen roos, hoe droevig.
“Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen, zodat je meer handen hebt, en vingers van dynamiet waarmee je naar het land kunt wijzen.” Het wordt nog rauwer zo. De afgehakte hand is het teken van verminking. Syriërs en Palestijnen kunnen van de wreedheden van de oorlog meespreken. Ik niet. Ik hoor alleen de verhalen, laat spaarzaam wat beelden toe. En nu komt hij me in deze tekst (en met de titel van de hele bundel) een afgehakte hand laten zien. Gatver. Maar daarbij blijft het niet. Ik kan er mee wijzen, niet alleen met mijn eigen tien, maar ook nog eens met vijf extra: wijzen naar het land dat die meemaakt. Of naar het land dat dit aanricht. Kunnen deze vingers dynamiet worden? De teksten van Almadhoun kun je niet voor kennisgeving aannemen. Maar wat, wat moet ik doen? Naar wie moet ik wijzen?

Hetzelfde overkwam me bij het lezen van Bezette stad van Paul van Ostaijen (1896 – 1928). Een iconisch boek uit 1921. Staat al jaren in mijn kast. Net als Witte hoeven achter de zoom, een bloemlezing uit zijn werk, samengesteld door Marc Reynebeau. Nu de tijd voor genomen. Waarom? Weet ik niet goed. Oorlogsdreiging? Verbijstering over de ongeremde reactie van de Israëlische regering op de brute aanval van Hamas? Omdat we in het voorjaar zitten en 4 en 5 mei weer aandacht vragen? Hoe ook, ik merk dat ik hulp nodig heb bij de Bezette stad. Die vind ik in de inleiding op de bloemlezing, ook van Reynebeau. En bij Jacqueline Bel. Zij is hoogleraar moderne Nederlandse Letterkunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zij schreef het deel 1900 – 1945 in de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur: Bloed en rozen. Dit is wat zij schrijft: “In Bezette stad schetst Van Ostaijen de val van Antwerpen op een manier die in alle opzichten afwijkt van andere Vlaamse oorlogspoëzie. Het beeld is versplinterd en chaotisch, ook letterlijk in de bladspiegel en zinsbouw. De dichter refereert op een satirisch-groteske, dadaïstische manier aan het geweld, maar ook aan andere aspecten van de oorlog, zoals het dagelijks leven.” (439)

In dat dagelijkse leven bestaat ‘meneer Zoënzo’. Aan hem draagt de dichter de bundel op: “U zal veel worden vergeven / want / gij hebt veel films gezien” De religieuze ondertoon is direct hoorbaar, en dat zal blijven tot het einde. Maar de ironie ligt er ook bovenop. Want films kijken is even ontsnappen aan de rauwe werkelijkheid. Escapisme is gebrek aan verantwoordelijkheid en nog even, je wentelt je in de illusie van schoonheid terwijl alles verrot gaat. De Antwerpse burgerman wordt op de hak genomen en geconfronteerd met de inval van de Duitsers in 1914. Dat is de eerste afdeling. Daarna volgen er nog zes voordat de Aftocht ingezet wordt. De gedichten gaan over de stemming van de bewoners van de bezette stad. De dichter spot met moraal en godsdienst. “Van Ostaijen creëert een compleet nieuw beeld van de oorlog vanuit een nihilistische visie. De oorlog is voorbij, maar ook de activistische roes waarin het geloof was gegroeid dat er nieuwe tijden op til waren.” (440)

Het doorbladeren van de fors uitgevallen bundel is een belevenis. Je leest Nederlands (Vlaams, zo je wilt), Frans, Duits; zinnen hebben geen vaste zinsbouw, het is brokkelig en rommelig qua aanblik en de letters zijn van verschillend formaat en kleur. Je zoekt naar houvast maar die lijkt amper te vinden. De indruk van chaos en zodra je dat denkt, voel je ineens dat het daar wel eens om zou kunnen gaan. De oorlog is chaos. Hoe zou je dat in keurige versregels en strofen kunnen zetten? De alwetende verteller is afwezig. De kanonnen schoten de maatschappij en de moraal aan flarden. Tradities en conventies geven geen houvast meer.
De wereld was een nieuw tijdperk binnengestapt. “Voor hem kwam het erop aan,“ schrijft Marc Reynebeau, “om zich een plaats te zoeken in de nieuwe wereld, om in de kunst een idee over de werkelijkheid te formuleren, een levensbeschouwelijk probleem dat voor hem vaak begint met de vaststelling dat de echte werkelijkheid voor de mens verborgen blijft.” (9) En even verderop: “De futuristen (vooral Marinetti) en Apollinaire deden het voor Van Ostaijen voor, maar deze laatste onderscheidde zich vooral hierdoor dat hij de typografie niet gebruikte om, zoals Apollinaire, de tekst een visuele meerwaarde te geven … maar om de klankwaarde van het gedicht te versterken.” (22) Direct expressie realiseren, en dat effect laten hebben op de lezer. Soms leg ik het boek geërgerd weg. Als hij me zo weinig helpt, heb ik er geen zin meer in. Maar dat vind ik niet eerlijk van mezelf. De wereld is op bepaalde momenten en plaatsen zo chaotisch. Mijn wereld. Zelfs als ik vrij en blij leef. Dus zoek ik verder. Mijn ratio is een beperkte hulplijn. Hij beoogt een niet-rationeel effect, vermoed ik.

Of het nu de teksten zijn van Almadhoun of die van Van Ostaijen, ik kan het toch slechts voor een moment ervaren. Daarna moet ik weer aan het werk. Een mail beantwoorden of een medemens bijstaan. Of eten, of wandelen of slapen. Ik loop niet tussen kapotgeschoten gebouwen en ik vrees geen inkomende granaten. Terwijl ik weet dat, terwijl ik dit typ, deze akelige voortbrengselen van onze menselijkheid elders wel vallen en slachtoffers maken. Nabestaanden creëren met wrok en angst die nooit overgaat. Ik weet ook dat het nooit overgaat. ‘Dit nooit meer’ is de zin die tegen beter weten in wordt herhaald. ‘Dit nu weer’ kun je beter zeggen op 4 mei. En waar je dat niet aan den lijve ervaart, komt het aan bewust tijd nemen om het binnen te laten komen. Daarom is het goed dat de teksten en kanttekeningen van Ghayat Almadhoun in het Nederlands vertaald werden. En dat Bezette stad ooit gemaakt werd. Ik moet het lezen. Zowaar ik in deze wereld woon.


Naar aanleiding van: Ghayath Almadhoun, Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen: Teksten en  kanttekeningen. Uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga. Amsterdam: Jurgen Maas, 2024.
Paul van Ostaijen, Bezette stad. Originaalhoutsneden en tekeningen van Oskar Jespers. Antwerpen: Het Sienjaal, 1921.
Paul van Ostaijen, Witte hoeven achter de zoom [bloemlezing]: Een keuze uit de poëzie van Paul van Ostaijen, samengesteld en ingeleid door Marc Reynebeau. Gent: Poëziecentrum, 1989.
Jacqueline Bel, Bloed en rozen (Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900 – 1945). Amsterdam: Bert Bakker, 2015.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *