Contraremonstrant, ik?

Ik heb de Dordtse Leerregels ondertekend. Het document uit de zeventiende eeuw behoort tot de confessionele geschriften van ons kerkgenootschap. Ik stem in met de gedachte dat wij van God afhankelijk zijn, niet Hij van ons. Tegelijk komen de theologische verschillen van destijds nu toch wat onnodig over. Bert Loonstra heeft recent een goede poging gedaan de tegenstelling te overstijgen. Hij probeert het denken over het einde (in Christus is Gods gekomen en dat zal volkomen worden) te verbinden met het denken over het begin (de schepping en Gods bestaan ervoor). “De ontmoeting voor of tegen valt in de ontmoeting met Christus die verkondigd wordt. … De door God beoogde uitwerking van de genade en de reactie van de mensen komen hier samen.” (98)

Zou ik contraremonstrant geweest zijn als ik eind zestiende, begin zeventiende eeuw geleefd had? In 1609 ging het Twaalfjarig bestand in. De oorlog met Spanje zou daarna nog tot 1648 duren en totaal tachtig jaar in beslag nemen. In diezelfde periode was politiek nauw verbonden met theologie. Een diepgaand meningsverschil tussen de Leidse theologen Arminius en Gomarus veroorzaakte onrust in het land. De nationale synode van Dordrecht moest uitspraak doen. De vergadering begon in november 1618 en eindigde in mei 1619. In diezelfde maand eindigde ook het leven van Johan van Oldenbarnevelt. Zijn hoofd ging eraf (en het verhaal gaat, ook nog twee vingers). In het Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis schrijven Willem J. van Asselt en Paul H.A.M. Abels dat Nederland leefde ‘op de rand van burgeroorlog.’ “De aanwezigheid van deze troepen [de waardgelders] leidde in verschillende steden tot hevige rellen.” Prins Maurits liet Oldenbarnevelt in augustus 1617 gevangennemen. Hugo de Groot werd opgesloten op slot Loevenstein. “Op 12 mei 1619 sprak de dood Maurits ingestelde Generaliteitsrechtbank van 24 rechters het doodvonnis uit over Oldenbarnevelt. In het gedrukte vonnis werd de term ‘landverraad’ niet gebruikt maar wel bedoeld. Officieel heette het dat Oldenbarnevelt werd terechtgesteld vanwege ‘subversie van religie en politie’ en ‘pertubatie’ van de gemene (algemene) rust. De ochtend van de volgende dag werd hij op een schavot voor de Ridderzaal publiekelijk onthoofd.” (425-426)

Kerk en staat zijn gescheiden, ik weet niet beter. Daarom ben ik verbaasd dat theologische verschillende zulke gevolgen kunnen krijgen. Ik ben geboren in een gereformeerd gezin. Daarom ligt mijn niet gereflecteerde sympathie bij prins Maurits. Op één of andere manier is het vast goed te praten wat hij deed. Daarom was het goed dat ik de kans kreeg de gevangenschap en de veroordeling van Johan van Oldenbarnevelt te volgen vanuit zijn perspectief. Nicolaas Matsier is een begenadigd romancier. Hij publiceerde dit voorjaar de roman De Advocaat van Holland.

“Hij is al een tijd op, Oldenbarnevelt. Het licht van eind augustus heeft hem zonder pardon gewekt. En niet alleen hem. Ook zijn goede vriend Wtenbogaert was er heel vroeg bij vandaag. Om zeven uur was de predikant al even langsgewipt. Achterom. Zoals dat de intimi vergund was. Het bleek te gaan om overhandiging van zijn laatste pennevrucht. Nog maar weer eens een remonstrantie, had hij er bijna verontschuldigend bij gezegd.” (7)

De eerste zin is typerend voor de stijl van het hele boek. Er staat niet: “Oldenbarnevelt is al een tijd op.” Matsier vertelt. Ik zie hem staan voor een groep gewillige luisteraars. Hardop pratend komen wij in de gedachtegang van de hoofdpersoon. “Want Delft, ja, dat was het wonderbaarlijke moment geweest.” (88) “Was die baard er niet net zo een geweest als nu de voorzitter van Dordrecht droeg, Bogerman?” (216) Zo volg je als lezer de veelal innerlijke monoloog van de intellectuele diplomaat. Als jurist meent hij in het proces de beste argumenten te hebben. Maar hij verliest het simpelweg van de macht. Zijn vroegere beschermeling Maurits vertoont zich niet meer. De ondervragers en de rechters doen het werk. Ook al weet je de afloop – het hoofd zal rollen – Matsier weet de spanning op te voeren. Zelden zo mooi een onthoofding beschreven gezien. (345-346)

“Maak het kort!” dat was het stopwoord van Oldenbarnevelt. “Bijna iedereen die met de Advocaat te maken had, of het nu om een iets meer of om een wat minder dienstbare relatie ging, had ze wel eens te horen gekregen, de drie woorden. Die natuurlijk zelden of nooit het gewenste gevolg hadden. Hij diende erin te berusten, hij wist het, dat hij het niet als enige voor het zeggen had en dat het weinig uithaalde om anderen zijn tempo op te willen leggen.” (161, zie ook 242). Op het schavot sprak hij de woorden uit in de richting van de beul. Tenminste, dat dacht ik. In de roman van Matsier is dat niet zo. Hij zei het tegen Jan Francken. Deze jongen had hem gedurende zijn gevangenschap trouw gediend. Hij kreeg de gelegenheid afscheid te nemen van zijn heer. “De jongen, in zijn verlegenheid, gebruikte te veel woorden: ’Maak het kort! Maak het kort!’ … Hij, die alle mogelijke vergaderingen vaak verveeld heeft met ellenlange historische uiteenzettingen, bij wijze van afleidingsmanoeuvre, om tijd te winnen, om de vergaderaars in slaap te zingen, ja, hij houdt ervan om anderen te maat te nemen.”(340) De verteller helpt ons het ironische moment te zien.

Het blijft gissen of ik destijds aan zijn kant gestaan had. Ik kan beter iets zeggen van mijn gedachten nu. Bijvoorbeeld over de recente ontwikkelingen. Die zijn er namelijk. Mijn dagblad schrijft erover (Trouw, 8 mei op de voorpagina): “Na 400 jaar verzoenen kerken zich.” Ds René de Reuver, scriba van de Protestantse Kerk Nederland, spreekt openlijk uit dat de scheuring destijds een ‘pijnlijk moment’ was, dat diepe sporen heeft nagelaten. “Dit is voor de eerste keer dat iemand met zo’n hoge positie spreekt over de keerzijde van de geschiedenis,” zegt predikant Joost Röselaers namens de remonstranten. “We zijn niet dagelijks bezig met wat er toen is gebeurd, we lijden er ook niet voortdurend onder, maar het deed wel pijn dat het niet genoemd werd.”

Prima, de erkenning van pijn en leed kan alleen maar helend werken. De inhoudelijke verschillen zijn intussen niet kleiner dan destijds. Of de Protestantse Kerk Nederland dat verschil kan dragen, kan ik als buitenstaander niet beoordelen. Was de vraag aan ons kerkgenootschap gesteld, dan zou ik adviseren om pijn en schuld aan leed te erkennen, schaamte uit te spreken en vervolgens netjes naast elkaar georganiseerd te blijven. In één kerkverband suggereren dat die bestaande verschillen marginaal of futiel zijn, is het creëren van schone schijn.


Naar aanleiding van: Nicolaas Matsier, De Advocaat van Holland. Amsterdam: De Bezige Bij, 2019.
Bert Loonstra, Willen en voelen en uitverkiezing: Hoe Arminius en Dordt nader tot elkaar kunnen komen. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2016.
Herman J. Selderhuis (red.), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis. Kampen: Kok, 2006.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *