Met God verzoenen

Als Maarten ’t Hart een verhaal schrijft met Bartimeüs Ligtendag in de hoofdrol, dan houd je als gelovig lezer rekening met alles, en vooral met een pittige bespreking van wat je heilig is. Bartimeüs is de naam van een man die door Jezus van blindheid wordt genezen (Markus 10,47-52). Ligtendag doet vermoeden dat de hoofdpersoon het licht heeft gezien. Best mogelijk bij ‘t Hart dat zijn hoofdpersoon de duisternis niet alleen achter zich heeft gelaten maar ook actief bestrijden wil. Als dan de tweede verhaalpersoon ‘dominee Van de Ketterij’ is, dan weet je het wel. Zet je schrap.

Je kunt er voor kiezen om de verhalen van ‘t Hart niet te lezen. Ik heb twee redenen om het wel te blijven doen (zij het met mate). Als hij niet op ramkoers ligt met de kerk, dan is ’t Hart hilarisch. Hij kan zo goed mensen neerzetten en hun uitdrukkingen. Simpelweg meesterlijk. Ik lach me rot. En als je dan toch bij zijn vijandschap tegen de kerk uitkomt, dan bied hij de spiegel die ik in wil kijken. Wat kun je als mens tegen het evangelie hebben? Mocht je dat niet (meer) kunnen verzinnen, lees Maarten ‘t Hart.

De Unster is zijn verhalenbundel uit 1989 en het verhaal ‘Bethesda’ zette me aan het denken. Het is in feite een brief. Bartimeüs Ligtendag schrijft aan dominee Van de Ketterij, herder van de Gereformeerde Gemeente op het eiland Tholen. Deze was het echtpaar Ligtendag komen bezoeken. Zij waren in verband met werk in de plaats komen wonen. De kennismaking was echter mislukt jammerlijk. De dominee werd weggestuurd, het scheelde maar weinig of het echtpaar Ligtendag had de honden op hem afgestuurd. Het verhaal is de uitleg van Bartimeüs aan de dominee.

Het is namelijk zo dat Bartimeüs niet meer van plan is in de kerk te komen. Zijn levensverhaal heeft hem ertoe geleid dat de waarheid van het christelijk geloof heeft afgedaan voor hem. Of eigenlijk, het is volledig omgekeerd. God heeft niet ons wat te vergeven, nee, God mag hopen dat wij Hem vergeven, veel vergeven.

Het verhaal van de genezing van de zieke in Bethesda is de grote aanleiding geworden. Het is beschreven in het evangelie van Johannes (5,1-9). Bartimeüs was al vroeg bezig met het geloof – let wel, in de sfeer van de Ger. Gem. Ben je werkelijk kind van God? Weet je of je tot de uitverkorenen mag behoren of niet? (153) Zijn ouders bevestigden de serieuze jongen in de Bijbelse sferen door hem op jonge leeftijd legpuzzels te geven. Daarom stonden Bijbelse taferelen. Eerst een over Jozef, dan een over Samuel, en zo kreeg hij er ook een over Bethesda. Het ziekenhuis waarin de ongeneeslijke zieken liggen te wachten. Als het water in het bad gaat bewegen, dan is de vraag wie er als eerste in komt. Want dan is het water geneeskrachtig, door een engel die erin neerdaalt. Alleen de eerste wordt genezen.
Er is daar in Bethesda een verlamde man die al achtendertig jaar ziek is. De man heeft niemand die hem een keer het water in kan helpen. “Eerwaarde, als er een Bijbelverhaal is dat ons vertelt hoe deze wereld reilt en zeilt, dan wel het verhaal over Bethesda.” (155) Zo hard is de wereld, niemand geeft hem de beurt, laat hem voorgaan, iedereen is op zichzelf gericht. Maar wacht, als God de Almachtige alles bestuurt, waarom laat Hij dan dit gebeuren? “Toen ik de puzzel af had, leek het of mij een brandmerk was toegediend. Ik bleef over Bethesda tobben, zag steeds voor me hoe God via zijn engel een wedkamp tussen doodzieke mensen initieert.” (156) Mooi dat Jezus de man geneest maar bitter hoe God dit niet heeft voorkomen. God heeft wat uit te leggen.

Zover gekomen heb ik de neiging dit aan Bartimeüs toe te stemmen. Vanuit het denksysteem over Gods almacht en goedheid, bestuur en ingrijpen, is dit een eerlijke vraag. Zelfs als je niet in de stugge denksystemen van de Ger. Gem. opgegroeid bent, kun je de logica wel volgen. De enige manier om met God in het reine te komen is, volgens mij, door Hem te zien als de lijdende in Jezus Christus. De Zoon en de Vader zijn één in de wil de schuld op zich te nemen. Maarten ‘Hart laat in het verhaal ‘Bethesda’ echter Bartimeüs Ligtendag de omgekeerde conclusie trekken: Jezus is de zoon des mensen, de ware mens zeg maar. (161) Hij is een van ons en nam de schuld van God op zich. De bekende uitspraak van de apostel Paulus kan blijven staan: Laat je met God verzoenen (2 Korinte 5,20). “Van zo’n wraakzuchtige God, dominee, krijg ik een zeer, zeer bittere smaak in de mond. Zo’n God hebben wij, vind ik, heel veel te vergeven. En wij mogen en kunnen hem vergeven omdat Een van Ons voor Zijn zonden aan het kruishout boette. LAAT U MET GOD VERZOENEN. Dankzij Jezus, dominee, heb ik mij met God verzoend.” (162)

De dominee hoeft er niet op te rekenen dat hij nog in de kerk komt. “Overlegt en beproeft u echter mijn woorden in uw hart. Zo groot is het verschil niet tussen uw en mijn leer. Beiden belijden wij dat de kruisdood van Jezus ons met God heeft verzoend. Laten wij elkander dus niet met stenen werpen, en laat ons dan tot hem uitgaan buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende.” (163) Kijk, dat is het. Het verhaal brengt mij bij de goede vraag: waarom, in hemelsnaam, houd ik het uit met een God die zoveel leed toelaat? Waarom concludeer ik niet dat Hij gewoon niet bestaat?


Naar aanleiding van: Maarten ‘t Hart, ‘Bethesda’, in: Idem, De Unster: Verhalen5. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989, 148 – 163. Uit het verhaal ‘De draagmoeder’: “Wat niet bestaat, kan ook niet straffen.” (217)

Verrassend goddelijk

Openbaring

Hoe dikwijls in de nauwe nacht,
Als ‘ t leven diep verloren is
Tussen Uw sterren en de duisternis
Heb ik met vreze Uw nadering verwacht.

Hoe dikwijls meende ik dat de zon
De wereld tooide voor Uw komen
En dat de heerlijkheid van alle dromen
Uw heerlijkheid, Uw koninkrijk begon.

Gij kiest voor ons Uw eigen tijd
En zendt geen teken en geen bode:
Gij wéét het uur dat onze ellendigheid
Uw zorg als allermeeste heeft van node.

Toen ik onwaardig en vernederd,
Niet hopen dorst, stond Gij mij na,
En groette en wenkte en glimlachte vertederd
Die dronken middag in de Bodega.

Hoe oud dit gedicht precies is, weet ik niet, maar het stamt uit de afdeling ‘Bij Feestelijke Gelegenheden [1927 – 1930] ‘. Voor de Tweede Wereldoorlog dus. Het was in die tijd gebruikelijk alle regels met een hoofdletter te beginnen. Bij Willem de Mérode kom ik het ook tegen. De functionaliteit ontgaat me, terwijl de hoofdletter U in het veel voorkomende ‘Uw’ me juist charmeert. Wie de Heer aanspreekt kan de hoofdletter goed gebruiken, niet alleen als Hij met ‘Gij’ wordt aangesproken.

De vooroorlogse sfeer wordt ook opgeroepen door de apostrof in regel 2. In verband met het jambische metrum moet de combinatie ‘als het’ worden teruggebracht tot één lettergreep. Ik had het eerlijk gezegd in regel 4 dan ook verwacht: ‘met vrez’ Uw nadering’. Maar de stomme e is toch al nauwelijks hoorbaar, dat zal het wel zijn. Dat geldt ook bij ‘meende’ in regel 5 en ‘onze’ in regel 11. In de een na laatste regel zit hetzelfde probleem. Ik zou er wat aan gedaan hebben.

Tweemaal begint een strofe met ‘Hoe dikwijls…’ Mooi, we worden als lezer door de dichter meegenomen in zijn aangeleerde attitude en vooronderstelling. Omdat het vaak gedacht en gemeend is, is het zo opvallend dat de werkelijkheid zo anders was. De ik-figuur in het gedicht heeft gedacht dat in diepe ellende God boos op hem af zou komen. Hij wachtte het naderen angstig af. De fraaie, creatuurlijke zonneglans leek het vanzelfsprekende decor en de context voor de glorie van God. Het hemelrijk zou glanzen in zo’n zonnige werkelijkheid.

Maar wat blijkt? Als je dan een keer laveloos bent, en jezelf geen vriendelijke aandacht meer waardig keurt, dan is Hij er. Hij groet en wenkt en glimlacht bij het wijnhuis waar je je liet gaan. Het leven is dan diep verloren, zoals gezegd in eerste strofe. Maar angst blijkt niet op z’n plaats. De verloren zoon ontmoet de naderbij rennende Vader – Jezus heeft het in een klassiek geworden verhaal aan ons geleerd (Lukas 15,11-32). Het blijft onwennig – die onverwachte koppeling tussen onze interne afkeuring en de goddelijke vriendelijkheid. Hij weet waarschijnlijk dat het hemelrijk een verandering voor ons in petto heeft. Onze zwakte, de oorzaak van zo’n avond, zal worden omgezet in een situatie van niet kunnen zondigen. Tot die tijd houdt de vriendelijkheid van onze Heer ons op de been. Een openbaring, wat je zegt.


Naar aanleiding van: J. Greshoff, ‘Openbaring’ in: Idem, Verzamelde Gedichten8, ’s Gravenhage: A.M.M. Stols & J.-P. Barth, [1962], 88. “Deze verzamelde gedichten omvatten de gedichten geschreven in de periode van 1906 tot en met 1956.” Aldus het schutblad. Jan Greshoff (1988 – 1971) mag intussen gerust een vergeten dichter worden genoemd. Voor meer over hem, klik hier.

Gevolgen van gulzigheid

In het jaar 9 na Christus werden drie Romeinse legioenen in de pan gehakt. Generaal Publius Quinctilius Varus stond aan het hoofd van de Romeinse militairen, Arminius voerde de Germaanse troepen aan. Hij was een zoon van Sigimer (of Segimer), chief van de Cherusken, een van de stammen uit Midden-Europa. Een Germaanse naam van hem is niet overgeleverd. Als jonge gijzelaar kwam hij in Rome terecht, als legionair terug in eigen stamgebied sloot hij zich aan bij de coalitie van Germaanse stammen. Met de veldslag in het Teutoburgerwoud tot gevolg.

Enrico Marini heeft dit gebeuren uitgetekend in de vijfdelige serie De Adelaars van Rome. In het laatste deel pakt hij uit met een tekening van de slag, breed over twee pagina’s. Heerlijk en veel dank, we zien het in dit deel als eerder (4-5), maar dat had hij van mij wel wat vaker mogen doen. Het toch al prima werk dat hij met scenario en graphics levert zou er nog voortreffelijker van worden.

In deel I ontmoeten wij Arminius en Marcus, de broer die hij krijgt in het Romeinse gezin van Titus Valerius Falco dat hem adopteert (onder druk van keizer Augustus). Ermanamer is de Germaanse naam die Arminius in dit verhaal krijgt. De twee jongens ontvangen een harde Romeinse opvoeding. Gehoorzaamheid en trouw zijn de hoogste waarden. De ervaringen maken hen tot bloedbroeders maar dat zal toch geen standhouden (zie deel Ii 38) Ook de bovennatuurlijke krachten worden door het verhaal heen geweven. Voorspellingen ontvangen via de runen, dromen die Marcus plagen, het zal tot aan het einde van de serie een rol spelen. Ook de liefde en de ongebonden seksuele lust zijn typerend voor de wereld waarin de jongens opgroeien. De jaloerse Lucilla in het gezin en later Morphea  en Priscilla laten iets zien hoe ingewikkeld de rol van vrouwen in de door mannen gedomineerde samenleving was. Het zwakke geslacht kent echter krachten die die van mannen te boven gaan. In deel II wordt Priscilla uitgebreid geïntroduceerd.

In het jaar 9 na Christus blijkt zij ook in Germania te zijn, gehuwd met Lepidus. Ook voor Marcus is er een huwelijk gearrangeerd, met ene Silvia die verder onbeduidend blijft in het verhaal. Als Marcus in dat bewuste jaar naar Germania wordt gestuurd heeft hij Arminius al zo’n 5 jaar niet gezien. Is Arminius een verrader? Marcus ontdekt dat dat inderdaad zo is en hij doet een poging de Romeinen ervan te overtuigen en een ramp te voorkomen. Maar dat lukt niet en hij blijft maar geplaagd worden door de verontrustende dromen. Wie ligt er onder het witte doek? (III 52) Ermanamer heeft z’n zinnen gezet op Thusnelda maar ook die liefde loopt niet van een leien dak. Wel lukt het hem om de leiding te bemachtigen over de Germaanse stammen (deel IV). Inderdaad, Arminius zal zich tegen de Romeinen keren die hem zo machtig hebben gemaakt.

“De Romeinen zijn gulzig. Dat is zowel hun kracht als hun zwakte,” zegt Ermanamer vlak voor de grote slag begint. (V 34) De serie put zich niet uit in diepgaande bespiegelingen over motieven rondom deze bekende gebeurtenis uit de Romeinse geschiedenis. Dit is er even een, gulzigheid, een van de zeven hoofdzonden. Wie geen maat weet te houden in het nemen van niet van jou is, wie gelooft dat het ten slotte allemaal draait om het recht van de sterkste, die komt van een koude kermis thuis. Twee legioen-adelaars worden geroofd, de derde kan nog net ontsnappen, net als Marcus (V 62) Ten koste van de dood van velen, onder andere Priscilla die haar hoofd verliest door het zwaard van de Germanen: de vrouw onder het laken. “Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen,” heeft Jezus eens gezegd (Matteüs 26,52). Dat is in deze serie maar weer eens aangetoond, al kun je de serie ook met genoegen doornemen als geen prijs stelt op een morele les.


Naar aanleiding van: Marini, De Adelaars van Rome I – V. [Parijs, Brussel, Marcinelle]: Dargaud, 2008 (I), 2009 (II), 2011 (III), 2013 (IV) en 2016. Grafisch concept Enrico Marini en Philippe Ravon. Voor meer informatie over Marini, klik hier. Juist nu ik de serie weer eens doorneem, lees ik op facebook dat deel VI in voorbereiding is, ter verschijnen in oktober 2023.

Over Arminius en de slag in het Teutoburgerwoud maakte Netflix een serie: Barbaren, nu twee seizoenen (2020 – ) “De acteurs die de mensen van de Duitse stam in de serie uitbeelden, spreken Duits (zij het modern Duits), maar deze serie valt op als een van de weinige historische drama’s in zijn soort waarin de dialoog voor de Romeinse karakters allemaal in klassiek Latijn wordt gesproken.” (IMDB)

Wie overwint wie?

De vierdelige stripserie Conquistador dwingt respect af. De uitvoering is fors, groter dan het standaard soft cover album. De tekeningen van Philippe Xavier zijn op hoog niveau en de inkleuring brengt de donkere junglesfeer goed met zich mee. Jean Jaques Chagnaud verrichtte knap werk. Toen ik het verhaal weer helemaal uit had, had ik net als bij een te lange preek de gedachte: ik heb al ‘amen’ gezegd. Zwak scenario van Jean Dufaux? Nou, nu ik me een klein beetje verdiep in het verhaal dat verteld wordt, begrijp ik beter dat de serie het bekende feitenrelaas volgt.

Conquistador is Spaans voor ‘veroveraar’, een avonturier of een soldaat die in opdracht van de koning volken onderwerpt. De Spanjaarden zijn tegen het einde van de middeleeuwen in Midden-Amerika terecht gekomen. De Azteekse bevolking hebben zij hun gezag opgelegd en het is een raadsel waarom Moctezuma, de keizer van de Azteken, zich zo liet inpakken. Was hij zwak en laf? Was hij realist? Wikipedia vertelt dat Motecuhzoma II leefde van 1466 – 30 juni 1520. ) Hij was de eerste Azteekse leider die met de Spanjaarden in contact en in conflict kwam. “Toen Hernán Cortés in 1519 in Mexico arriveerde, dacht Motecuhzoma II dat Cortés de god Quetzalcoatl was, zo luidt de populaire gedachte. Volgens voorspellingen zou Quetzalcoatl de Aztekenwereld komen vernietigen en om dit noodlot af te wenden, dacht Motecuhzoma hem met goud en zilver te kunnen afschepen. Dit had juist een averechts effect en de op goud beluste Cortés nam Motecuhzoma II gevangen waarbij Motecuhzoma geen weerstand bood. Toen de Azteken tegen het Spaanse bewind in juni 1520 in opstand kwamen, wilde Cortés dat Motecuhzoma II de opstand zou neerslaan.”

Het eerste deel van de stripserie opent met de tekst van Hernando Royo. Hij heeft als soldaat in het leger van Hernán Cortés het avontuur overleefd. Aan het slot van deel IV is hij de koning van een junglestam, de Hibura die zich aan de macht van de Azteken wilde onttrekken. Direct bij de opening merken wij dat het leven van de natives verbonden is met hogere machten en kwade krachten. Het drinken van wortelsap Oqtal geeft verbinding met de geest van de god Txlaka. Dat zal Royo de kracht geven om een nieuwe leider te worden.

Cortés formeert uit zijn gelederen een bont gezelschap van avonturiers. Die moet de schat van Moctezuma zien te vinden en te stelen. De koning van Spanje is ver weg, Cortés heeft met zichzelf te maken en met zijn soldaten die loon willen. Catalina Guerrero krijgt de leiding en bij haar sluiten aan: de brute kracht Burro, de jonge Sprinkhaan, de geestelijke frater Cristoval. De jonge vrouw Tzilu wil helpen. Ondanks een valstrik weten zij de schat buit te maken en ergens te begraven.

Maar de beer is los: er is heiligschennis gepleegd en dat kan niet ongestraft blijven. De geestelijke machten komen los. Dat blijkt in de strijd (I, 54), niet ieder van de taskforce overleeft het avontuur. Burro (II, 45) gaat eraan, Cristoval ook (II,54). De groep avonturiers wordt al snel uitgedund door een mysterieus wezen dat hen de jungle in achtervolgt. Mythisch wezen of menselijke moordenaar? De voorouderlijke en machtige Azteekse legenden val je niet straffeloos aan… Sprinkhaan is een overlever, Catalina ook. Via tochten door de jungle en bittere gevechten van man tot man worden we meegenomen op de weg naar de hoofdstad Tenochtitlan. Cortes heeft te maken met overlopers maar uiteindelijk is hij het toch die de stad met zijn legers bezet. Als Moctezuma van het podium wordt verwijderd, komt er een nieuwe tegenstander op Cuauhtemac.

Het is de mix van menselijk en bovenmenselijk die de vier delen boeiend maakt. Die twee werelden vermengen zich en dat is voor de aardse strevingen (hebzucht en wraak) een linke combinatie. Je moet je meerdere erkennen van wat de bosbewoners en de uit hen opgekomen culturen wel wisten. Er is meer tussen hemel en aarde dat je kunt snappen of beheersen. Wie dat niet goedschiks leert, leert het kwaadschiks. En wie de machten in zich opneemt, krijgt zelfs de schepping met zich mee, aldus de laatste bladzijden: wortels en panters dienen de nieuwe koning. En dan is het wel heel dienstbaar dat de teruggevonden schat ten goede gaat komen aan de stammen die al die tijd onderdrukt zijn. (IV, 53) Om zich tegen de volgende onderdrukker te verzetten.


Naar aanleiding van: Dufaux & Xavier, Conquistador I – IV, Grenoble: Glenat, 2012, 2012, 2014, 2015. Jean Dufaux, scenario, Philippe Xavier, tekeningen, Jean Jaques Chagnaud inkleuring. Ter nagedachtenis van Jean ‘Moebius’ Giraud.

Wikipedia: “Spanjaarden die zich na de kolonisatie in Mexico vestigden werden geconfronteerd met diarree als gevolg van het andere klimaat en de andere voedsel-bacteriën. Deze diarree, die toeristen nog altijd lastig valt, zou een wraak zijn van de geest van Motecuhzoma, en wordt daarom ook wel spottend “Montezuma’s Revenge” (wraak van Montezuma) genoemd. Een populaire Nederlandse band draagt deze naam eveneens.”

Voor historisch onderzoek naar Moctezuma, klik hier.

Scheiden is lijden

“Wachten jullie even, ik ben zo terug.” Stel je voor dat je deze tekst leest op een deur. Je hebt een afspraak met iemand. Blijkbaar is er niemand anders om je te ontvangen. En er moest iets dringends gebeuren. Anders was hij of zij wel thuis geweest. Vandaar het vriendelijke verzoek: wachten jullie even. Het is in het meervoud. Als je met een groep arriveert, is het logisch. Als je dacht alleen met de ander te zijn, roept het bericht vragen op. Die kunnen wellicht bevredigend beantwoord worden als de afzender terug is. Hij of zij doet in elk geval de belofte: ik ben zo terug.

In al z’n eenvoud gaat deze tekst over het skelet van ons sociale leven. Wij vragen wat van elkaar, we beloven elkaar en dat is nodig omdat ons contact niet altijd vanzelfsprekend is. De gewenste nabijheid komt soms niet tot stand, afstand is in bepaalde situaties even nodig. Als daar geen beloften van terugkeer naast staat, dreigt isolement. Dat is gevaarlijk. Langdurige eenzaamheid is dodelijk.

In het verhaal De geliefden van Allerheiligen van Juan Gabriel Vásquez komt de hoofdpersoon (een verder naamloze ik-figuur) deze tekst tegen op een briefje. Met Ducktape op de brievenbus geplakt bij het huis van Zoé. Met haar heeft hij de nacht ervoor het bed gedeeld en dat was merkwaardig genoeg. Want hij ontmoette haar die avond voor het eerst. Zij werkte in de snackbar (‘frituur’) aan Rue de Saint-Roch. Op een of andere manier riep zij zijn hulpvaardigheid op en bood hij aan haar naar huis te brengen. Zo kwam het dat hij bij haar in huis kwam terwijl hij eigenlijk een aangeschoten fazant zou zoeken. Hij was namelijk met vriend Pierre en de honden Isis en Otelo wezen jagen en bij wijze van uitzondering ging Michelle mee. Zij is zijn geliefde maar al op de eerste bladzijde blijkt dat er spanning zit. Moeten we niet praten? Michelle zoekt een gelegenheid en de ik-figuur wil dat nog uitstellen. Welaan, zo gebeurt het dat het jagen begonnen wordt. Maar het leidt slechts tot aangeschoten wild, een fazant. Terug in huis kan Michelle de gedachte niet van zich afzetten dat de fazant nu met pijn rondloopt. Dus gaat de ik-figuur op zoek. Maar van echt zoeken komt het niet. Hij komt terecht bij Zoé.

Juan Gabriel Vásquez is geboren in Bogota, de hoofdstad van Colombia, in het jaar 1973. Hij schreef inmiddels vijf romans en een verhalenbundel. Hij won er prijzen mee. Vásquez woonde een tijd in Parijs en Barcelona, en ook in de Ardennen. Hij weet de sfeer ervan in deze verhalenbundel goed op te roepen. Het titelverhaal geeft mooie context aan het thema scheiden en dreigend verlies. Je moet jagen, het wild is er niet vanzelfsprekend, zo ook bij mensen, je hebt elkaar niet zomaar. Pierre en de honden scheiden zich af van Michelle en de ik-figuur. De fazant is aangeschoten wild, net als Michelle, Zoé en eigenlijk ook de hoofdpersoon.
De tocht om de fazant te zoeken begint met wrijving maar Michelle vraagt wel: kom je wel terug? Hij belt nog ‘s avonds vanuit de snackbar. Maar dan doet zich een merkwaardige scene voor. Zoé blijkt  weduwe. Haar man Graham was testpiloot is en bij een vlucht omgekomen. Zij heeft in het huis nog nauwelijks afscheid van hem genomen. Zij vraagt de ik om de nacht bij haar door te brengen in de pyjama van Graham. En de ik doet dat. Hij realiseert zich dat het Allerheiligen is, 1 november (zie de oorspronkelijke Spaanse titel). “Ik leefde, ook al hadden de zielen van zondaars, gevangen in het lichaam van een dier, me op de hielen gezeten, want ik wist dat de voorbije nacht de laatste van de oude kalender was geweest, het moment waarop de schulden worden terugbetaald, wraak wordt genomen, de doden worden begraven zodat hun lichamen in de winter kunnen rusten.” (46)

Beelden en gedachten uit het christelijk geloof komen mee met het besef van de datum. Aan het eind van het verhaal weet de hoofdpersoon het gebeuren niet te duiden. Als hij de volgende morgen vroeg in de mist (!) thuiskomt staat Michelle te wachten Zij denkt dat hij toch weg wilde blijven. Zij heeft intussen al het besluit genomen om weg te gaan. Als ik dan weer naar Zoé gaat vindt hij het bericht op de deur. “Wachten jullie even, ik ben zo terug.” Waar is dit alles goed voor? “Misschien hadden pijn en verlies alleen betekenis in religies en fabels.” (51)


Naar aanleiding van: Juan Gabriel Vásquez, De geliefden van Allerheiligen. Amsterdam: Signatuur, 2018. Uit het Spaans vertaald door Brigitte Coopmans, oorspronkelijke titel: Los Amantes des Todos los Santos. Verschenen bij Alfaguara en Casanovas & Lynch Agencia Literaria in 2008. Met Google Streetview zijn de in het verhaal genoemde straten mooi te bekijken.