Opofferende vriendschap

Mieko Kawakami (Japan, 1976) schreef een indringende roman over pesten. Niet voor het eerst dat je erover leest, natuurlijk. Maar het speciale aan haar verhaal is dat zij het laat uitlopen op de bespiegelingen van het waarom: hoe kun je dat als jongeren (het speelt zich af in de schoolwereld) elkaar aandoen? Direct dan ook het enige minpuntje: een van de pestende jongens, Momose, geeft uitgebreid achtergronden van het zinloze geweld terwijl je dat van zo’n nihilistische jongere niet verwacht. Daar wordt de roman bijna een pamflet. Daarna trekt Kawakami de teugels weer strak aan en sla je bladzijde na bladzijde om, op weg naar het einde. En dat is – treurig – de onbespreekbaarheid. “Alles wat ik zag was prachtig. Het was een schoonheid die ik aan niemand kon uitleggen. Die ik met niemand kon delen. Het was puur schoonheid.”  (222)

De hoofdpersoon van de vertelling is een (naamloze) jongen van 14. Hij wordt gepest door een groep jongens onder leiding van Ninomiya. In dezelfde klas zit ook Kojima. Het meisje ondergaat hetzelfde lot in de groep van meisjesleerlingen. Het verhaal begint met de toenadering die Kojima zoekt: “Jij en ik zijn soortgenoten” schrijft ze op een klein briefje dat de jongen vindt. (7) Het is het begin van een mooie vriendschap. Zij komen beiden uit gebroken en ontwrichte gezinnen. Allebei weten zij niet in opstand te komen en ook hun (stief)ouders of schoolleiders komen niet in beeld als hulp tegen het pesten. Het gaat in het verhaal vooral om de dynamiek van de vriendschap. Een glanzende kern daarin is het waarderen van elkaar onvolkomenheden. De jongen is scheel en Kojima zegt: “Ik hou van jouw oog.” (88). Kojima is vies uit solidariteit met haar vader (87) en toch blijft de jongen in haar nabijheid.

Tegenover het mooie van de ontwikkelende vriendschap staat het lelijke en afschuwelijke van het pesten. De scenes die dat beschrijven laten zich niet makkelijk lezen – hoezeer de stijl van Kawakami (en dus ook de vertaling in het Nederlands door Maarten Liebregts) toegankelijk zijn. Naast Ninomiya als leider is er uiteraard de groep meelopers. Eén van hen is Momose. Hij krijgt een centrale rol in de roman als hij uitlegt dat het pesten niets met het schele oog te maken heeft. (149vv) Dat is een openbaring voor de gepeste jongen. Maar de werkelijke reden is des te verontrustender. Het is puur nihilisme. Die dingen gebeuren gewoon, dat je een ander dwars zit. En het argument dat je dat toch ook niet voor jezelf wenst, of je broer of je zus, dat werkt gewoon niet. Geen vader wil dat zijn dochter een prostituee is. Maar geen man denkt bij het bezoek aan een hoer aan de vader van die vrouw. (158) Je hebt gewoon behoeften en die streef je na. “Het heeft totaal geen betekenis, hoor. Iedereen doet volgens mij gewoon wat hij wil. Het begint met een behoefte. Op het moment dat die behoefte ontstaat, bestaat er geen goed of kwaad. En toevallig is er een situatie voorhanden die in die behoefte kan voorzien.” (153) De jongen kan er niet bij. Blijkbaar heeft hij niet ook de behoefte om anderen pijn te doen of zelfs maar in verzet te komen. Kojima geeft de duiding dat juist het aanvaarden ervan, het zwak zijn, een kracht is. (123)

Het uitgebreide gesprek met Momose brengt geen verandering in de situatie. Het pesten gaat gewoon door. “Alles werd steeds herhaald, alsof het de normaalste zaak van de wereld was.” (187) Wel is er een nieuw perspectief: het schele oog kan worden rechtgezet. In een eenvoudige ingreep, ook voor mensen met weinig geld goed te doen. Als hij Kojima erover vertelt, wacht hem een teleurstelling. Zij ziet het als een manier om aan het pesten te ontkomen. Het is kiezen voor de vijand. “Doe je er dan goed aan om die sterke gasten te imiteren, hun kant te kiezen, zodat je niet meer zwak bent?” (178)

Toch laat de jongen zijn oog rechtzetten – en dat nadat Kojima een ontroerend bewijs van liefde heeft getoond. Nadat hij door Ninomiya in een val is gelokt, via een afgedwongen briefje van Kojima, willen de pesters hen dwingen tot seks – daar voor hun ogen. De jongen wordt met geweld ontkleed. Kojima doet het vrijwillig en komt, naakt als ze is, liefdevol haar had op het gezicht van de anderen leggen. (207v) Iedereen vlucht weg. Het is bijna christelijk dit motief. Zwakte is zinvol. (209)

Zo zie ik ook het slot als de grote scene van de opoffering en zelf wegcijfering. Kojima heeft in het begin de jongen meegenomen naar een museum. Want daar hangt Hemel, een van de schilderijen in het museum. (39, 50). Zij zien in het museum allerlei kleurrijke werken maar aan Hemel komen zij niet toe. (65). Aan het slot van het boek herinnert de jongen Kojima er nog aan. (188) We zien hen echter niet samen alsnog Hemel opzoeken. Sterker, Kojima keert niet meer terug. De jongen laat zijn oog herstellen en de slotbladzijden gaan over het schitterende, kleurrijke zicht dat hij nu eindelijk heeft. Hemel. Het is die pure schoonheid. Die schoonheid is onbespreekbaar is. Kojima heeft hem er gebracht. Vriendschap die zich wegcijfert en dan verdwijnen kan.

Puurheid gaat niet samen, in puurheid ben je alleen.

Het stemt me lichtelijk somber, dit wereldbeeld. Is dit de keerzijde van het nihilistische? We leven in gescheiden werelden. Geen echte verbinding, maar soms een beetje botsen en soms heel hard botsen en dan bepalen de machtsverhoudingen wie wint en wie verliest? Wie pest en wie gepest wordt? Er is toch een waarheid, een norm die ons allen aanspreekt op waardigheid? “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Dat werkt niet in de wereld van de Momoses. En dan is schoonheid dus ook niet te delen. God, wat treurig, zo’n hemel.


Naar aanleiding van: Mieko Kawakami, Hemel. Amsterdam: Podium, 2023. Uit het Japans vertaald door Maarten Liebregts.

Denk jij dat er een god bestaat? “Nou ja,’ zei Kojima zonder me aan te kijken, “het hoeft niet perse een god te zijn, maar als er geen god-achtige figuur bestaat, dan zie ik van allerlei dingen het nut totaal niet in.” (85)

Meesterlijk, echt meesterlijk

Ik nam het me nog zo voor: ik ga niet huilen. Niet weer. Vorig jaar zagen M en ik de film Mass op een zaterdagmiddag in Gigant, het filmhuis in Apeldoorn. We waren zo’n beetje de enige in de zaal en we huilden. Nog net geen tranen met tuiten maar de zakdoek moest er wel aan te pas komen. Wat een meesterlijke film over vergeving en de waarde van een kapot mensenleven. We waren er onderstboven van. Wat een gedachten nam je mee. Toen ik dit voorjaar de dvd van de film kocht nam ik me uiteraard voor ‘m opnieuw te bekijken. En dat deed ik dit weekend. En weer moest ik huilen.

Het is zo hartverscheurend menselijk. Er is een shooting geweest op een Amerikaanse middelbare school. Een leerling schiet verschillende mede-scholieren dood. Daarna beneemt hij met een laatste schot zichzelf het leven. Zes jaar later (!) komen de ouders van de schutter en van een van de doodgeschoten kinderen bij elkaar. Een gesprek tussen Jay en Gail, de ouders van de doodgeschoten Evan, en Richard en Linda, de ouders van Hayden. Kendra is de social worker die het gesprek heeft voorbereid. De locatie is een zaaltje in een Episcopaalse Kerk. Het gesprek is de hoofdmoot en nergens, nee nergens dwaal je af. Wat een goede dialogen, zo uit het leven gegrepen. De dynamiek van inhoud en relatie, van boodschap en emotie is zo goed. Meesterlijk spel over leven en dood en de waarde ervan.

Want als die vraag aan de orde komt (is het kapotgeschoten leven wat waard?) ga je naar het puntje van je stoel. Na de eerste, wat onhandige heen-en-weertjes, proberen zij op het spoor te komen van verhalen. Wie was Hayden dat hiertoe kwam? Dat loopt al snel naar de vraag of Richard en Linda goede ouders zijn geweest? Woorden kiezen is dan een hele kunst en de emotie piekt als het gaat over de vraag of Richard als vader van Hayden kan zeggen dat hij weet wat er met de slachtoffers gebeurd is. (1.09)
Tussendoor merk je hoe ingewikkeld het direct werd toen de politie erbij kwam. Richard en Linda konden eerst niet eens bij elkaar komen. Advocaten gaven even later aanwijzingen over wat te zeggen of wat niet. Voor Jay en Gail heel onhandelbaar. Nu ze na zes jaar elkaar echt spreken zijn er wel brieven gewisseld (tussen Gail en Linda) maar geen levende emoties getoond. Jay wordt boos. Hij wil de rustige Richard echt berouw zien tonen. Hij wil – nog een stap verder – dat zij lijden. “Jullie verdienen geen privacy.” (48)
Elk van de vier doet zijn of haar best om het gesprek niet te laten ontsporen. Het kost bakken energie, en iedereen huilt of vecht een keer tegen de tranen. We zijn ruim een uur onderweg als Gail begint over de taak van hen als ouders en dan duurt het nog ruim een kwartier voordat de vraag komt: had het leven van Evan waarde? Of is zijn dood voor niets geweest? Jay en Gail hebben in die zes jaar ook de media gezocht (‘activisme’ aldus Richard) want er moet wat veranderen in de samenleving. Dan komt een van de mooiste moves van de film: Linda vraagt of Gail een verhaal over Evan kan vertellen. Jay komt bij Gail zitten en houdt haar hand vast. Een prachtig verhaal over Evan als 12-jarige: hij komt ontzettend smerig thuis terwijl dat niet de bedoeling was. Zo grappig, zo goed verteld. Dan zegt Linda: dat is wat leven betekent. Hij hoeft de wereld niet te veranderen. Je naam is genoeg, je verhaal is genoeg.

Als Linda ook aan Jay een verhaal vraagt, zegt Gail ineens: “Ik ben er klaar voor.” De eerste shot van de film was van Jay en Gail, nog in de auto, waarin ze zucht dat zij niet weet of het gaat lukken. Nu zij het gesprek en het verhaal hebben gehad, nu is zij klaar voor de vergeving. Zij vergeeft Richard en Linda. Zij vergeeft Hayden: hij was verdwaald.

Zij nemen een moment stilte. Dan is de ruimte om afscheid te nemen.

Toch is de film nog niet klaar. Want we zitten in een kerkgebouw. Judy, de beheerder, en Anthony, de jonge hulp, hadden de voorbereidingen getroffen (tafel neergezet, snacks etc). De oefening van pianoleraar- en leerling wordt afgebroken. Maar er komt nog wel een koor oefenen. Tegen het einde komt het zanggeluid bij de vier deelnemers binnen. Intussen hebben we oog gekregen voor de taal van de afwas, de plaats van het kruis in de zaal, het glaswerk, voor het opgehouden zijn in het verkeer of het vies worden van Evan. Jay schiet uit zijn slof bij het kruisbeeld in de zaal en zegt ’sorry Jesus’, we zien afstand en nabijheid uitgebeeld, bloemen komen en moeten mee. En dat alles in een kerkgebouw. “It’s healing here’, zegt Judy en je gelooft haar. En dan komt Linda nog even terug. Ze had met Richard het pand al verlaten. Ze komt terug. Zij wil ook nog een verhaal vertellen, over Hayden. Hartverscheurend hoe zij ruzie maakte met die jongen en zij had gewild dat de Hayden haar geslagen had. “Dan had ik geweten wie hij was.” Wat een diepe christelijke tekst. Dat is wat een moeder wil. Dat is wat je als kind ervaren wil, dat je moeder je kent. Dat is wat God wil. En waar de kerk voor is en mensen voor bij elkaar roept. Dat is een dienst van de kerk, een mis, een mass. De titel van de film is zo sprekend.

Nadat Linda het pand verlaten heeft, staan Jay en Gail nog bij de keuken en horen zij boven het koor inzetten. Blest be the tie that binds our hearts in Christian love; the fellowship of kindred minds is like to that above. Jay breekt, Gail sluit bij hem aan en pakt zijn hand. En terwijl we luisteren en zien de laatste shot, weer buiten. Een oranje lintje aan prikkeldraad. Ook zo komt het begin van de film weer terug. Verzin maar wat het betekent. Alles is goed.


Naar aanleiding van:  Mass. Geschreven en geregisseerd door Fran Kranz.
Reed Birney (Richard), Ann Dowd (Linda), Jason Isaacs (Jay), Martha Plimpton (Gail), (1h51).
Kiik hier voor het dossier over de film in de Internationale Filmdatabase. Het meesterstuk werd gefilmd in veertien dagen waarvan vier voor de buiten opnamen. De Emmanuel Episcopal Church in Hailey, Idaho is de locatie waar de film is opgenomen.

Blest Be the Tie That Binds
Geschreven door John Fawcett and Hans Georg Negeli
Uitgevoerd door het Dallas Christian Adult Concert Choir

1 Blest be the tie that binds
our hearts in Christian love;
the fellowship of kindred minds
is like to that above.

2 Before our Father’s throne
we pour our ardent prayers;
our fears, our hopes, our aims are one,
our comforts and our cares.

3 We share our mutual woes,
our mutual burdens bear,
and often for each other flows
the sympathizing tear.

4 When we are called to part,
it gives us inward pain;
but we shall still be joined in heart,
and hope to meet again.

5 This glorious hope revives
our courage by the way;
while each in expectation lives
and waits to see the day.

6 From sorrow, toil, and pain,
and sin, we shall be free;
and perfect love and friendship reign
through all eternity.

John Fawcett (geb. Lidget Green, Yorkshire, Engeland, 1740; overleden Hebden Bridge, Yorkshire, 1817) was op twaalfjarige leeftijd wees en ging in de leer bij een kleermaker en was grotendeels autodidact. Hij werd op zestienjarige leeftijd bekeerd door de prediking van George Whitefield en begon kort daarna met prediken. In 1765 werd Fawcett naar een kleine, arme baptistengemeente in Wainsgate, Yorkshire, geroepen. Zeven jaar later kreeg hij een telefoontje van de grote en invloedrijke Carter’s Lane Church in Londen, Engeland. Fawcett nam de oproep aan en hield zijn afscheidspreek.

Info van de site hymnary.

Klik hier voor een mooie uitvoering. En de vertaling:

1 Gezegend zij de band die onze harten bindt in christelijke liefde;
de gemeenschap van gelijkgestemde geesten is zoals hierboven.

2 Voor de troon van onze Vader storten we onze vurige gebeden uit;
onze angsten, onze hoop, onze doelen zijn één, ons comfort en onze zorgen.

3 We delen onze wederzijdse ellende, onze wederzijdse lasten dragen we,
en vaak stroomt voor elkaar de medelevende traan.

4 Als we worden geroepen om te scheiden, bezorgt het ons innerlijke pijn;
maar we zullen nog steeds verenigd zijn in het hart, met de hoop elkaar nog eens te ontmoeten.

5 Deze heerlijke hoop geeft onze moed levens trouwens;
terwijl ieder in verwachting leeft en de dag afwacht.

6 Van verdriet, zwoegen en pijn, en zonde zullen we vrij zijn;
en volmaakte liefde en vriendschap zal heersen de hele eeuwigheid door.

Heel verrijkend

“Vader! Breng mij naar de koning.” Met deze opmerking brengt Sheherazade haar vader tot wanhoop. Hij is de vizier van koning Sjahriar. Deze koning van de Sassaniden-dynastie had aan zijn minister de opdracht gegeven om meisjes voor hem te regelen. Niet uit liefde, maar uit wraak. Hij voelde een diepe woede tegenover vrouwen. Zijn eigen vrouw bleek hem te bedriegen toen hij een reis maakte om zijn broer Sjahzaman te ontmoeten. Deze had overigens hetzelfde meegemaakt en zijn vrouw erom gedood. Zo doodde ook Sjahriar de koningin, met haar dienstmeisjes en slaven. Daarna nam hij elke nacht een meisje mee naar bed. De volgende ochtend liet hij haar ombrengen. Dat deed hij drie jaar lang.
Families begonnen de stad te ontvluchtten om hun dochters te beschermen. Er was geen meisje meer te vinden toen de koning de vizier ontbood. Hij moest meisjes voor de koning regelen. Hoe moest hij dit probleem oplossen? Hij had twee dochters, Sheherazade, de oudste, en Donyazad. Toen de oudste vroeg wat haar vader bezig hield en hij het rampzalige verhaal met haar deelde, zei ze resoluut: “Vader! Breng mij naar de koning.”

Zo komen we in de wereld van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht. Sheherazade heeft een plan dat de rest van de meisjes in het land kan redden. Zij zal elke avond de koning een verhaal vertellen dat niet af is. Het eerste gaat over de koopman en de djinn. Slaperig geworden wil de koning van haar de volgende dag het vervolg horen. Dat is het begin van een serie vertellingen die in feite oneindig is. Verhalen geven leven, verhalen geven zin.
Kader Abdolah had al eerder de Koran opnieuw verteld (en verkocht meer van 100.000 exemplaren). Zijn Nederlandse weergave van deze Perzische verhalenklassieker verrijkt hij met korte intermezzo’s. Daarin geeft hij achtergrond en inzicht. Een van de eerste is al bijzonder treffend. Over de vrouwen in Duizend-en-een-nacht laat hij zien dat Sheherazade langzaam maar zeker de koning reden geeft zijn vrouwenhaat op te geven. Eerst komen er allemaal foute vrouwen in de verhalen naar voren. “Maar geleidelijk bindt Sheherazade een touw om de nek van de koning en trekt ze hem in de ware wereld van vrouwen, met al hun soorten en al huw sluwheid, en al hun macht en onmacht.” (33) Later laat hij zien welke rol het lot heeft in de verhalen: “Personages in Duizend-en-een-nacht kunnen hun lot niet ontlopen. Ze komen allemaal in een situatie terecht waar ze verder gaan kant op kunnen. Op zulke momenten geven ze zich over, en het is pas in dat stadium dat ze bij God om hulp vragen. En in de meeste gevallen komt het goed en valt alles op z’n plek, maar zeker niet altijd.” (185)

De oosterse context wordt op een bepaald moment ook echt islamitisch. (392) Maar wat ik niet wist is dat Westerse mannen deze verhalen hier hebben geïntroduceerd. En ook uitgebreid. Zo is het sprookje van Aladin en de wonderlamp echt in Frankrijk ontstaan ook al lijkt het te passen bij de 1001 verhalen van Sheherazade. (460) “Antoine Galland had een eigen verhaal verzonnen en die tussen de vertellingen van Sheherazade gestopt. Het was een verhaal waar Parijs eigenlijk naar snakte en op wachtte. Een verhaal met een personage als Aladin: een jongen die helemaal op eigen benen stond. Los van het verleden en los van de aristocratische Franse literatuur.” (461) Hetzelfde geldt trouwens voor Ali Baba, het zijn ‘weeskinderen’ in de serie van 1001 vertellingen.

Het boek is een feest om te lezen. Heel mooi dat deze verhalen in hedendaags Nederlands tot ons komen, en toch het poëtische behouden hebben. Dankzij onze verteller, Kader Abdolah. “Een paar jaar lang werkte ik elke dag twee uur aan de vertellingen van Duizend-en-een-nacht.” (5) Hij kreeg de verhalen rijkdom al thuis mee, in de Perzische wereld waarin hij opgroeide. Hier in Nederland werd het plan werkelijkheid: de hervertelling. Het einde van het boek stemt de lezer hoopvol: “Het verhaal van Malak Neyman is nog lang niet afgelopen, maar hier stop ik. En de rest bewaar ik voor een volgende editie van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht, als het leven me toestaat natuurlijk. Een oude wijsheid leert: stop op de top van je plezier! Ik geef er gehoor aan.” (503)


Naar aanleiding van: Kader Abdolah, 1001 nacht: Een hervertelling. Amsterdam: Prometheus, 2020. In dit heerlijk uitgegeven boek kwam ik toch een drukfout tegen: “En ik moest lachten om het spel dat het lot met ons speelde.” (127, regel 8).

Kameraadschap

Pink Floyd’s Wish you were here is een conceptalbum. De hele plaat gaat over het ontmenselijking en over verlies en afstand. De muziekindustrie maakt van muzikanten producten (Welcome to the Machine). Wie meende vrij te zijn in de wilde jaren zestig bleek slaaf van bazen (Have a Cigar), eer en geld. Je verloor gemakkelijk jezelf aan genot en eer (Shine on You crazy Diamond) en als dat maar vernietigend genoeg was, verloren je vrienden jou. Zo zingen de mannen van Pink Floyd over de breuk met Sid Barrett. En toch: Ik wou dat je (nog) hier was.

De verschillende nummers zijn ingenieus en creatief geschakeld. Wonderlijke geluiden, intrigerende clips. Aan het slot van Have a cigar horen we ineens de muziek van het nummer overgaan in de weergave van een transistorradio. Het lijkt erop dat iemand de frequenties afluistert. Twee stemmen vormen samen een flard van een gesprek:

(Mannenstem) En disciplinair optreden blijft (toch) genadig
(Vrouwenstem) Ja en eh, ik ben het met je eens, Derek, deze sterrenonzin
(Mannenstem) Ja, ja
(Vrouwenstem) Wat is het nu?
(Mannenstem) Ik ben er zeker van

Zijn het de ouders van een popster? Wil de vader dat er streng opgetreden wordt – maar toch ook een beetje genade? Is de vrouw de moeder die instemt en vraagt wat nu? Vader hakt de knoop door. We horen een snipper van Tjaikovski’s Vierde Symphonie. Dan horen we op die radio de eerste tonen van een akoestische gitaar – tot we die in eens in de heldere opname van het volgende nummer horen overgaan.

De titel van het lied komt van het refrein:

Wat wil ik graag dat je hier was.
We zijn slechts twee verloren zielen die in een vissenkom zwemmen, jaar na jaar, rennend over dezelfde oude grond [vertrouwde veld].
Wat hebben we gevonden?
Dezelfde oude angsten.
Ik wou dat je hier was.

Klinkt hier de stem van iemand die z’n vriend verloren heeft? Goed mogelijk. In de teleurstelling van het leven heb je elkaar nodig. Oude angsten zijn minder bedreigend als je die samen in de ogen kijkt. Ik wou dat je hier was. Want de werkelijkheid lijkt op een zwemmen in een vissenkom. Als twee verloren zielen. De eerste strofe is onderdeel van het gesprek tussen die twee zielen:

Zo, dus jij denkt dat je hemel en hel kan onderscheiden?
Blauwe luchten [hemels] en pijn?
Kun je een groen veld onderscheiden van een koude stalen reling?
Een glimlach en een sluier?
Denk je dat je die uit elkaar kan houden?
Hebben ze je zover gekregen om jouw helden voor spoken te ruilen?
Hete as voor bomen?
Warme lucht voor een koel briesje?
Schrale troost voor afwisseling?
Heb je een walk-on [figuranten?] rol in de oorlog geruild voor een hoofdrol in een kooi?

Een lange rij vragen wil het huidige leven onder kritiek stellen. Wat heb je nu eigenlijk bereikt, onder invloed van de Machine en de Bazen? Spoken beheersen je leven. Je hebt een hoofdrol maar leeft in een kooi. “Het is om mezelf aan te moedigen geen hoofdrol in een kooi te accepteren, maar van mezelf te blijven eisen dat ik auditie blijf doen voor de walk-on-rol in de oorlog, want daar wil ik zijn,” zei Water in een documentaire in 2012. Hij vervolgde: “Ik wil in de loopgraven zijn. Ik wil niet op het hoofdkantoor zijn. Ik wil niet ergens in een hotel zitten. Ik wil betrokken zijn.”

Toby Manning ziet scherp dat Waters het ook zo kan bedoelen: “Of, zoals Waters suggereert, het zou een interne dialoog kunnen zijn, de misantroop die de humanist oproept, om in zichzelf te zoeken naar het nadrukkelijke deel, om de wens te bestrijden om andere mensen van de weg te drijven’.” (207) Goed mogelijk. Je kunt door een gewetensvol en onbeschroomd gesprek met jezelf tot helderheid komen. Maar binnen het geheel van de plaat is het niet alleen een individuele heroriëntatie. “Wat uiteindelijk uit de symbiose van tekst, muziek en uitvoering van het lied naar voren komt, is een pleidooi voor kameraadschap, voor de verbondenheid, die – in de wereld buiten de ironisch toenemende vervreemde medeauteurs – op onironische en ondubbelzinnige wijze zijn doel bereikte.” (207)

Hier is een lied dat velen heeft aangesproken. Zie hieronder voor verschillende prachtige uitvoeringen. Juist mensen in verscheurde omstandigheden kennen dit. En wie niet in zulke omstandigheden leeft, kan het via Pink Floyd ongefilterd binnen laten komen.


Naar aanleiding van: Pink Floyd, ‘Wish you were here’: CD Wish You Were Here. 1975
Toby Manning, The Rough Guide to Pink Floyd: The Story, The Songs, The Sound. London, Penguin, 2006. Aan het einde van dit nummer leidt een wervelende windvlaag ons naar de laatste delen van Shine On You Crazy Diamond.

Twee orthodoxe joden, buiten in Jeruzalem, klik hier.

Amerikaanse militairen, buiten tussen bomen, klik hier.

Pink Floyd, Live8, 2005, klik hier. “This one ’s for Syd.”


De Engelse tekst:

And disciplinary remains mercifully
Yes and um, I’m with you Derek, this star nonsense
Yes, yes
Now which is it?
I am sure of it

So, so you think you can tell
Heaven from hell?
Blue skies from pain?
Can you tell a green field
From a cold steel rail?
A smile from a veil?
Do you think you can tell?

Did they get you to trade
Your heroes for ghosts?
Hot ashes for trees?
Hot air for a cool breeze?
Cold comfort for change?
Did you exchange
A walk-on part in the war
For a leading role in a cage?

How I wish, how I wish you were here
We’re just two lost souls
Swimming in a fish bowl
Year after year
Running over the same old ground
What have we found?
The same old fears
Wish you were here

Een dodelijk detail

‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.’ Wat een hoopvol woord. Een kanon is gemaakt om schade aan te richten. De afgeschoten granaten rijten uiteen. Mensen bedienen die kanonnen. Bijvoorbeeld om wraak te nemen. Of macht uit te breiden. Of een vijand te kleineren. Op z’n best om kwaad te bestrijden en zo vrede te bewerken waar oorlog is. Wie vrede wil, doet er goed aan zich voor te bereiden op oorlog, luidt een oeroud gezegde. Maar als de vrede gesloten moeten worden komt het aan op mensen die vrede willen sluiten. Mensen moeten de strijdbijl begraven. Mensen moeten zich met elkaar verzoenen. Ik schrijf dit in het jaar dat de staat Israël 75 jaar bestaat. Ik zie een korte reportage op de televisie: joden en Palestijnen die elkaar omhelzen. Het zijn degenen die erkennen dat je aan weerzijden van de scheidslijn gekwetst bent. Links en rechts van hen staan mensen die hen verraders noemen.

‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen’.  Deze leus kom ik tegen in een buitengewoon knappe en zeer benauwende kleine roman. Want Adania Shibli’s  vertelling Een klein detail (nog geen 130 pagina’s) laat zien hoe het niet waar is. Mensen die deze leuze tegenkomen, doden en worden gedood. Waar de staat van beleg heerst, de grens verdedigd moeten worden tegen infiltranten, daar heerst angst. Angst en pijn ontregelen. Dan kan de rede niet rustig blijven. Dan ga je de zwakken misbruiken en het onbekende doden. Adania Shibli brengt het griezelig dichtbij. Nadat ik de roman gelezen had moest ik haar even wegleggen. Ik was zo in het gebeuren getrokken dat ik er naar van werd. Bovendien had ik het idee dat ik nog van alles over het hoofd gezien had. Dat bleek bij tweede lezing. Wat een strak gecomponeerd werk. Hoe subtiel zijn de twee delen verbonden.

Het is bijna niet te geloven. Een Palestijnse journaliste gaat op zoek naar de achtergrond van Israëlisch militair incident van vijfentwintig jaar eerder. Op 13 augustus 1949 schieten Israëlische militairen een Arabische jonge vrouw dood. 13 augustus 1974 is de geboortedag van deze vrouw die net een nieuwe baan heeft. Als door toeval ontdekt zij dit kleine detail, het wordt de drive voor nader onderzoek. Zo kan de waarheid aan het licht komen.
Nu is de vraag wat in dergelijke gevallen waarheid is. Het gaat de journaliste om het completeren. Zij las een artikel met het verhaal over een meisje dat gevangen genomen wordt en verkracht. Maar wat is het verhaal van het meisje? “Misschien is dit detail wel van doorslaggevend belang als we de volledige waarheid willen achterhalen, want door het verhaal van het meisje achterwege te laten, legt het artikel niet de volledige waarheid bloot.” (73-74, zie ook 77-78 en 111) Terwijl je doorleest begin je je af te vragen hoe dit ooit kan lukken. Hoe kan het dode meisje haar verhaal doen? Wie kan er behalve zij vertellen hoe zij het heeft beleefd? Maar aan het slot van het boek dacht ik: waarachtig,  we hebben toch een antwoord gekregen. Want deze Palestijnse vrouw leeft gespannen in bezet gebied, zij gaat met hartkloppingen langs wegcontroles en realiseert zich paniekerig hoe zij vreemdeling is in een regio waar Arabische dorpen en nederzettingen zijn weggevaagd. En als zij op de plaats van het oude delict op militair terrein komt, wordt zij zelf neergeschoten. Doodgeschoten? Het kanon vernietigt de mens.

Adania Shibli zet het verhaal geraffineerd op. In deel 1 is er een alwetende verteller. Hij volgt het perspectief van de (anonieme) officier van het peloton dat in die augustus maand van 1949 bij de grens met Egypte moet waken tegen infiltranten. Deel 2 is geschreven vanuit het ik-perspectief van de (anonieme) Palestijnse. Het eerste deel objectiveert, het tweede subjectiveert. De stream of consciousness laat geen ruimte voor ontsnapping. En het objectiveren past in de beschrijving van de misdaad. Het Arabische meisje wordt gevangen genomen na een gevechtssituatie. Een patrouille stuit in een oase op bedoeïenen en hun kamelen. Mens en dier worden omgebracht, behalve een meisje en een hond. Zij wordt meegenomen naar het basiskamp. Eerst beschermt de officier haar tegen zijn ongeschikten. Hij denkt erover haar over te dragen bij het hoofdkwartier. Of haar achter te laten bij een Arabische nederzetting. (37) Maar de volgende dag maakt hij zelf misbruik van haar en even later doen de anderen dat ook. Dan nemen zij haar mee buiten de legerplaats en maken haar af. De hond komt ervan af met een schop.
In deel 2 is dat bij een Israëliër uit de kibboets het verhaal over eerwraak bij Arabieren. “Op een dag, vertelt hij, hebben ze tijdens een patrouille, in een nabijgelegen put het lichaam van een bedoeïenenmeisje gevonden. Wanneer Arabieren bedenkingen hebben over het gedrag van een meisje, vermoorden ze haar en gooien het lijk in een put, legt hij uit, en hij voegt er nog aan toe hoe jammer hij het vindt dat ze er zulke gewoonten op na houden.” (106) Tja. Wat is waarheid? Wat wil je je herinneren? Als dit al met de feiten gebeurt, wat zal er dan over beleving te zeggen zijn?

Nou, dit: deel 1 wordt beheerst door de beleving van de officier. Het schrijnende en schokkende is dat hij nauwelijks zichzelf is in de drie dagen die beschreven worden. Een insect bijt hem in zijn been. Dat gaat ontsteken en hij wordt er ziek van. Niet alleen fysiek, ook mentaal ontregelt hij. Hij jaagt op elke spin om ze dood te slaan. Gaandeweg begin je te denken: dit staat symbool voor het vijanddenken dat de context vormt van dit incident. Zoals hij alle beestjes doodt en er niets beter van wordt, zo is ook de dood van de bedoeïenen en het meisje volkomen zinloos. Niet voor niets noteert de verteller dat hij aan het slot niet alleen last van kramp heeft, zwelling, een abces, misselijkheid en hoofdpijn maar ook dat hij letterlijk gevoelloos is. (60) En figuurlijk.  
Deel 2 neemt zoveel elementen en motieven weer op. De Palestijnse wordt gek van hondengejank. Zij voelt hoe de ‘angstspin’ bij haar naar binnen kruipt. (82) Na het tanken ruikt zij naar benzine en dan herinneren wij ons van wat de soldaten met haar deden om haar te ontluizen: overgieten met petroleum. (36) Wie erop let ontdekt meer, het is echt heel knap gedaan.

De meest indringende rode draad door het verhaal is het ‘grensoverschrijding’. Alles gebeurt omdat er grenzen zijn gemaakt. Tussen mensen, volken, landen, staten. De duistere decor van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust heeft dat zo gruwelijk blootgelegd. Wij staat tegenover zij. Er waren vriendschappelijke contacten, vertelt die oude man in de kibboets, tussen Palestijnse bewoners en joodse immigranten, destijds. (105) Maar angst, groepsdruk, status, en zo nog een en ander, alles kan het geweer of het kanon laten spreken. Want iemand overschrijdt een grens.
“Zodra ik een grens zie, ren ik eropaf en spring eroverheen, of overschrijd ik hem stiekem, met een enkele stap. Dat doe ik niet bewust en ook niet vanuit een uitgesproken drang om grenzen uit te dagen, het is eerder een kwestie van domheid, want zodra ik over een grens heen ga, val ik in een diep gat van onzekerheid en verwarring.” (64) Onhandigheid is niet schadelijk in een veilige wereld. Onhandigheid gedijt bij vertrouwen en hulpvaardigheid. Want anders wordt jouw greep naar de kauwgom in je zak de reden van het schot van de militair. (127) Hij raakt niet alleen je hand. Hij heeft geoefend om mensen definitief uit te schakelen. Wat onhandig lijkt kan toch ook boosaardig zijn? Beter safe dan sorry in een wereld vol wantrouwen en grenzen.

De enige directe rede in deel 1 is van de officier die zijn manschappen prijst voor de verdediging en beveiliging van het gebied. (40-42) De voorvaderen van het joodse volk hebben door dat gebied getrokken. Als de Arabieren dat niet erkennen, krijgen zij te maken met het leger dat geweld gebruikt. Maar uiteindelijk gaat het om beschaving. “Onze aanwezigheid hier is de eerste stap naar de verwezenlijking van onze roeping.” (42) Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.

Wie gelooft dat?


Naar aanleiding van: Adania Shibli, Een klein detail. [Amsterdam]: Koppernik, 2023. Vertaald uit het Arabisch door Djûke Poppinga. De boek verscheen oorspronkelijk in 2017.