Voorzichtig met dochters

Zonder er echt bij na te denken schoof ik de cd in de speler van de auto. Ik had een rit van ruim een uur voor de boeg, dus: behoefte aan easy listening. John Mayer, dat leek me wel wat. De titel van het album – Heavier Things – flitste nog even door me heen, maar die gedachte was snel weer weg. Al bij het eerste stoplicht had ik de muziek op de achtergrond gezet. Tot ik, inmiddels op de A50, ineens Daughters hoorde. Een nummer dat ik al vaak had beluisterd – maar deze keer klonk het alsof ik het voor het eerst hoorde.
“She’s just like a maze / Where all of the walls all continually change.”
Wat een regel. Poëtisch, verwarrend, raak. En dan die refreinzin, herhaald en ingebrand: Fathers, be good to your daughters. Want: dochters zullen liefhebben zoals ze het gezien hebben.

Wat gebeurt er in deze song?

Ik ben geen muziektheoreticus, maar wat ik hoor is vrij simpel opgebouwd. Geen explosieve dynamiek, geen grootse climax. En dat is precies de kracht. De akkoorden vloeien soepel in elkaar over, het ritme blijft kalm en ondersteunend – nooit dwingend. De gitaar wordt zo gespeeld dat er een wiegende beweging ontstaat. Alsof de muziek een kind in slaap sust. Het tempo ligt laag. De sfeer is intiem, bijna fluisterend. Mayer’s stem klinkt warm, licht hees. Alles klinkt breekbaar, alsof hij op zijn tenen zingt, uit angst iets stuk te maken. Kwetsbaarheid, verwarring, verlangen naar heling. Binnen vier minuten ontvouwt zich een miniatuurvertelling over de invloed van opvoeding, over intergenerationele littekens, over liefde die zich herhaalt.

De tekst van Daughters lijkt in eerste instantie eenvoudig – een oproep aan vaders om hun dochters met zorg en liefde te behandelen. Maar onder die oppervlakte schuilt een complexe laag. De sleutelregel “Daughters will love like you do” is een moreel statement. Wat een kind meemaakt, vormt haar. En dat herhaalt zich in volwassen relaties. De zin “Girls become lovers who turn into mothers” schetst de hele levenscirkel. Mayer klinkt hier bezorgd. Alsof hij ziet hoe trauma’s worden doorgegeven – van ouder op kind, van generatie op generatie.
Toch richt hij zich opvallend genoeg niet rechtstreeks tot de dochters. Geen bemoediging, geen empowerment. Is dat een gemiste kans? Of kiest Mayer bewust voor een andere invalshoek – door de verantwoordelijkheid te leggen waar volgens hem de schade vaak begint?

Sommige beelden zijn bijna romantisch, zoals: “She puts the color inside of my world.” Maar al snel komt de verwarring om de hoek kijken: “She’s just like a maze…” Een doolhof dat voortdurend verandert – een metafoor voor een vrouw die moeilijk te begrijpen is, maar wellicht omdat ze gevormd is door ervaringen waar de spreker geen deel aan had.
Dan volgt het kantelpunt: “Maybe it’s got nothing to do with me.”
Een inzicht. Misschien is haar gedrag niet een reactie op hém, maar op iets wat er al lang vóór hem was.
“Oh, you see that skin? It’s the same she’s been standing in since the day she saw him walking away.” Wat een beeldende manier om te zeggen (schreef ergens iemand) dat het vertrek van haar vader haar nu net zo raakt als op de dag dat het gebeurde. Omdat een lied een hoorbaar medium is, helpt het hebben van beelden zoals deze, die we ons kunnen voorstellen, echt om onze ideeën te verwoorden.

De structuur van het nummer is klassiek pop: coupletten, refrein, een brug. Maar die brug is inhoudelijk cruciaal. Plotseling verschuift de aandacht: “Boys, you can break…” Hier erkent Mayer dat ook jongens kwetsbaar zijn. Toch blijft de muziek hetzelfde, wat misschien suggereert: gevoeligheid is universeel – ook als er cultureel minder ruimte voor is bij jongens.
Opvallend is dat in het tweede refrein de oproep uitgebreid wordt: ook moeders krijgen de opdracht “be good to your daughters.” Maar vaders blijven het zwaarst aangesproken. Is dat terecht? Of projecteert Mayer vooral zijn eigen perspectief – als man, als zoon, misschien als geliefde die tekortgeschoten is?

De laatste herhaling van het refrein klinkt niet als een popclimax, maar als een gebed. Ernstig, ingetogen, bijna als een schuldbekentenis. De spreker zoekt geen gelijk, maar begrip. Niet vanuit wijsheid, maar vanuit verwarring. Concrete oplossingen biedt Mayer niet. Wat hij zegt, is simpel: wees goed. Maar wat dat precies betekent, blijft open. Daughters is geen pamflet, geen preek. Het is een reflectieve, kwetsbare uitnodiging tot nadenken. Over opvoeding. Over de herkomst van gedrag. Over liefde die leert van liefde – of van het gebrek daaraan.


Naar aanleiding van John Mayer, ‘Daughters’, van de cd Heavier Things, 2003.

I know a girl
She puts the color inside of my world
But she’s just like a maze
Where all of the walls all continually change

And I’ve done all I can
To stand on her steps with my heart in my hands
Now I’m starting to see
Maybe it’s got nothing to do with me

Fathers, be good to your daughters
Daughters will love like you do
Girls become lovers who turn into mothers
So, mothers be good to your daughters too

Oh, you see that skin?
It’s the same she’s been standing in
Since the day she saw him walking away
Now she’s left cleaning up the mess he made

So, fathers be good to your daughters
Daughters will love like you do
Girls become lovers who turn into mothers
So, mothers be good to your daughters too

Boys, you can break
You’ll find out how much they can take
Boys will be strong and boys soldier on
But boys would be gone without warmth from
A woman’s good, good heart

On behalf of every man, looking out for every girl
You are the guide and the weight of her world

So, fathers be good to your daughters
Daughters will love like you do
Girls become lovers who turn into mothers
So, mothers be good to your daughters too

So, mothers be good to your daughters too
So, mothers be good to your daughters too

Overal geweld

Van huis uit ken ik geen gewelddadige situaties. Ik groeide op in een gezin met liefde en aandacht. Er heerste een zorgzame en milde hiërarchie. Wij kregen ontzag voor ouders en ouderen aangeleerd. Klappen geven was niet gewoon. De enkele keer die ik me kan herinneren bevestigt dat.
Ik realiseer mij dat dat voor andere kinderen en jongeren niet geldt. Dagelijks het gevaar lopen om verbaal of fysiek geïntimideerd te worden – het is voor sommigen een actuele ervaring. En wie er oog voor krijgt, ziet dat het samenleven van mensen er volop van doortrokken is en wordt. In politiek of sport, op de socials, in het geopolitieke krachtenveld met drugs, wapens, oorlog, bezetting. Soms ontploft er iets in het gezicht van de ‘vreedzame samenleving’. New York, London, Madrid, Parijs.

In laatstgenoemde stad blaast een jonge vrouw zich op in het Palais Royale, als sluitstuk van een roman vol geweld: Apocalyps Baby van Virginie Despentes (Nancy, 1969). Ik kwam haar op het spoor door Margot Dijkgraaf. Zij schreef in 2018 een mooi boek over Franse auteurs: Lezen in Frankrijk: een literaire tour de France. Ik las het hoofdstuk over Despentes en ontdekte dat zij ook Baise-moi (in het Nederlands vertaald als Genaaid) geschreven heeft. De film die naar aanleiding van dat boek gemaakt is, kan ik me nog goed heugen. De brute verkrachting en het gewelddadige vervolg erop schokten mij – terwijl ik toch een gehard kijker ben.
Virginie Despentes heeft een uitgesproken visie op het feminisme en de positie van de vrouw in onze maatschappij. En niet alleen dat. Margot Dijkgraaf schrijft: “De jeugd ontspoort, is haar thema, doe er wat aan! is haar boodschap. En dan heeft zij niet over de kinderen die opgroeien in achterstandsgezinnen, in banlieues, maar over de tieners uit goede, welvarende, intellectuele gezinnen met te veel geld en te weinig aandacht. ” (253)
Dat is inderdaad het verhaal in de roman. De jonge Valentine Galtan, rijk en doodeenzaam, verwend en verwaarloosd, is op een dag spoorloos verdwenen. Haar familie schakelt de hulp in van Lucie Toledo is – een wat sukkelachtige jonge vrouw die vervolgens de hulp inroept van een potige, lesbische vrouw, een privédetective genaamd De Hyena. Hun zoektocht leidt hen als in een roadmovie van Parijs naar Barcelona. De bourgeoisie, punkers, nonnen op zoek naar nieuwe zieltjes: het komt allemaal langs, en nergens is geweldloze communicatie. Zoals de Hyena zegt: “Er is niks dat zo goed werkt als geweld om te communiceren.” (130)

De auteur kiest voor een diversiteit aan perspectieven. Per deel (Parijs, Barcelona) en per hoofdstuk kijken we mee in het leven van een van de personages. Maar Despentes laat je nergens de puzzel helemaal leggen. Soms blijven motieven vaag. Of gedrag verrassend. Dat creëert een onzekere romanwerkelijkheid. Lucie doet haar werk, maakt fouten, doet haar best en heeft gewoon niet alles door. Als de Hyena en zij Valentine terugbrengen bij haar vader en oma, is dat de laatste stap naar de aanslag. Want Valentine kijkt met weerzin naar haar ouders en haar oma. Zoals zij zijn wil zij absoluut niet zijn en niet worden. (314) Op het moment dat haar vader, François Galtan, zich in het Palais Royal bevindt, om een onderscheiding in ontvangst te nemen, blaast zijn dochter zich daar op. Geweld is nodig. Anders luistert niemand. (315)

‘Ik ben de pest, de cholera,
de vogelgriep en de A-bom.
Radioactief trutje,
mijn hart begrijpt alleen de zonde
Transuranen, vuilnisbakmensen,
besmetter van het universum.’

Met deze tekst maakt Valentine haar voornemen in een video bekend. (281 en 334-335) Het hoeft maar even op internet te staan om zich ver te verspreiden. De reacties komen los. “Miljoenen mensen stroomden toe om hun zegje te doen.” (338) Lucie vreest dat zij gehoord zal worden door de politie en wellicht schuldig zal worden bevonden. Dus gaat zij op de vlucht. Het slot van de roman is haar terugblik – ja meer dan dat, haar constructie: “De waarheid zal ik nooit kennen. Rest het verhaal dat ik mezelf vertel, op een manier die me bevalt, waar ik tevreden mee kan zijn.” (350) Dat verhaal is dat zij zich wel wat kan voorstellen bij wat Valentine gedaan heeft: “Valentine heeft gedaan wat ze moest doen. Ze was te jong om geboeid te kunnen zijn door de dagelijkse veranderingen van de bomen, om naar het licht op het water te kijken, zich af te vragen waar de boten aan de horizon naar toe varen, en haar leven daarmee te vullen.” (350)

Hier stel ik mijzelf de vraag of ik soms ‘boten zit te kijken’. Want ik leef in een (relatief) geweldloze bubbel. En tegelijk in een wereld vol agressie en tegen-agressie. In een wereld met een pervers systeem. Sommige mensen (onder andere de ‘non’ Elisabeth die Valentine ronselt voor de suïcideklus) walgen van deze wereld. “Omdat zij óók ziek is van walging. Waar ze ook lijkt ze ziet niets dan ellende, onrecht en hardheid. Alles maar laten gebeuren is geen optie meer. Er moet actie ondernomen worden. In deze weerzinwekkende werkelijkheid.” (309)
Van politiek verwacht ik niet zoveel.
Maar van zulke explosieve acties nog minder.


Naar aanleiding van: Virginie Despentes Apocalyps Baby. Breda: De Geus, 2011. Uit het Frans vertaald door Kiki Coumans. Oorspronkelijke titel: Apocalyps bébé, in 2010 verschenen bij uitgeverij Bernard Grasset, Parijs. Despentes won in 2010 de Prix Renaudot voor deze roman.
Margot Dijkgraaf, Lezen in Frankrijk: Een literaire tour de France. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2018.

Patroonheilige van de hopelozen

Soms kom je iemand tegen wanneer je het niet verwacht. In Lille, die bekende Franse stad op de route naar Parijs, ontmoette ik de heilige Rita tijdens een korte stadspauze. Mijn geliefde en ik hadden twee nachten geboekt in een hotel vlak bij het centrum, op weg naar onze vakantie. Een dag om de stad te verkennen.

Na een heerlijke cappuccino tegenover de Kamer van Koophandel wandelden we op die dinsdag 10 juni naar de kathedraal. Notre Dame de la Treille is een bijzondere kerk, gebouwd rond het wonderbaarlijke beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Treille dat de inwoners van Rijsel al sinds de 13e eeuw dierbaar is. In 1913 werd de basiliek verheven tot kathedraal van het bisdom Rijsel. Het is geen gewone parochiekerk – er worden geen dopen of huwelijken gehouden, alleen af en toe een begrafenis van een kanunnik. De kerk staat open voor iedereen, het licht valt naar binnen door de moderne gevel.

En daar, in die open kathedraal, liep ik tegen haar aan: de heilige Rita van Cascia. Een eenvoudig houten beeld dat mijn aandacht trok, met een toelichting die me raakte:

Het leven van Margherita Lotti was niet gemakkelijk: haar zachtaardigheid bracht haar wrede echtgenoot tot vrede, die desondanks werd vermoord tijdens een conflict tussen familieclans. Ze weigerde te voorkomen dat haar zonen wraakmoordenaars zouden worden en zette zich in voor de verzoening van de vijandelijke clans voordat ze zich aansloot bij de Augustijnen van Cascia. Haar wordt gevraagd wanhopige situaties op te lossen.”

Wat me zo trof was hoe zij haar leven had gewijd aan verzoening in plaats van wraak. Rita Lotti werd geboren in een bergdorpje nabij het Italiaanse Cascia, in een tijd vol politieke conflicten. Hoewel ze al jong non wilde worden, werd ze op veertienjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan Paolo Mancini. Achttien jaar lang slaagde ze erin haar opvliegende echtgenoot te kalmeren, tot hij werd vermoord, vermoedelijk als gevolg van een bloedwraak. Rita’s grootste angst was dat haar twee zonen wraak zouden nemen voor hun vader. Haar vurige gebeden werden op tragische wijze verhoord: beide jongens stierven het jaar daarop, kort na elkaar. Als kinderloze weduwe herleefde Rita’s roeping en trad ze toe tot het klooster.

In het klooster leidde ze een streng leven, maar was vooral ook bekend om haar verzoeningswerk en spirituele raad. In 1432 ontving ze tijdens het gebed een stigma: een doorn uit Christus’ kroon veroorzaakte een blijvende wond op haar voorhoofd. Haar reputatie als wonderdoener groeide. Mensen van heinde en ver kwamen naar haar toe met hun problemen. Door haar eigen leed – als echtgenote, moeder en weduwe – begreep ze andermans pijn. Haar gebeden werden zo krachtig geacht dat ze de ‘heilige van de onmogelijke zaken’ werd genoemd.
Rita werd in 1900 heilig verklaard door paus Leo XIII. Haar lichaam ligt nog altijd opgebaard in Cascia. In België en Nederland is de devotie sterk. Elk jaar op 22 mei, haar feestdag, worden rozen gezegend ter ere van de heilige die van geweld naar verzoening leidde.

Ik bleef met haar bezig in gedachten en schreef op de camping het volgende gedicht:

Toespraak tot de heilige Rita (1381 – 1457)

Ooit was jij een meisje
van amper veertien jaar dat
aan haar ouders gewoon gehoorzaam
wilde zijn en trouwde. Met een bruut.
Heel resoluut was jouw gebed toen hij,
de bruut, vermoord werd. In een vete.
‘Neem het leven van mijn zonen, allebei,
liever dan dat zij hem gaan wreken,
bruut als hij, en bloedig.’
De Heer heeft jouw gebed verhoord.
Hij vormde zo je heiligheid, compleet
met voorhoofdswond: een bloedig stigma.

Jammer.

Het waren je handen die zich vouwden,
zacht, beheerst (je voelde ze vast jeuken),
zoals ook ik de jeuk voel in mijn handen
als ik ze zegenend laat dalen op het hoofd
van jonge ouders, meisjes van veertien,
van een ruwe bruut en wrede zonen –
gehoorzaam aan de hopeloze Heilige
die brute spijkers in Zijn handen nam.
Hij wilde zich niet wreken.
Je hebt geweten wat Hem overkwam.
Jouw handen verdienen een teken.

Laat ik toelichten wat ik met het gedicht wil zeggen.
Het verhaal van haar leven vertel ik in strofe 1. Dan volgt in tweede strofe de parallel met een ik-figuur, een hedendaagse spreker die zichzelf als geestelijke identificeert. Rita’s daad van zelfopoffering wordt tegelijkertijd bewonderd en bekritiseerd – vandaar het krachtige, korte “Jammer.” Dat is de scharnier in het gedicht.
Handen vormen het centrale symbool: Rita’s gevouwen handen in gebed, de jeukende handen van de spreker bij het zegenen, en Christus’ doorstoken handen. Deze lichamelijke beelden maken de abstracte concepten van heiligheid en lijden tastbaar en ongemakkelijk. De ik-figuur worstelt met dezelfde vragen als Rita: hoe zegen je geweld en onderdrukking? Hoe ga je om met een geloof dat lijden en lijdzaamheid waardeert? De ik-figuur eindigt het gedicht met “Jouw handen verdienen een teken” – een erkenning dat Rita’s offer waardering verdient, maar ook een suggestie dat die waardering zelf problematisch is.

Daarmee was de kous af, dacht ik. Tot we in Reims kwamen en de vakantie afsloten zoals we begonnen: twee nachten in een hotel en een dag in de stad. We hadden als gezin de kathedraal al eerder bezocht, maar gingen toch nog een keer kijken. Het is een indrukwekkend kerkgebouw met een klein winkeltje vol katholieke producten. Terwijl we nog iets zochten voor een katholiek geïnspireerde vriend en ik zelf een kruis-met-corpus wilde kopen, haalde mijn geliefde ineens een hangertje van de heilige Rita uit een vakje.

Dat kon geen toeval zijn. We kochten het en nu draag ik haar met ere: Margherita Lotti, de patroonheilige in een wereld vol hopeloosheid.

Over de kathedraal van Lille: cathedralelille.fr
Thuis ontdekte ik dat Tommy Wierenga een roman schreef met de titel “De heilige Rita.” Daarover schreef ik deze blog.

Abortus en een oud gedicht

Abortus is een ingewikkeld en gevoelig onderwerp. Het bewust afbreken van een zwangerschap raakt aan het hart van het leven – aan het ongeboren kind, maar ook aan de vrouw die deze beslissing neemt, en soms ook aan de man die erbij betrokken is. Er komen moeilijke vragen bij kijken: wie beslist? Hoe lang denk je erover na? Welke motieven spelen mee, en hoe ga je om met wat daarna komt? Voor veel mensen is het een ingrijpende ervaring die je niet zomaar vergeet. Zelf zie ik abortus als een uiterste ingreep, en ben dankbaar dat er tegenwoordig voorbehoedmiddelen zijn die kunnen helpen om dit soort moeilijke situaties te voorkomen.

Die gedachten kwamen allemaal bij me op toen ik een paar gedichten las van de Romeinse dichter Ovidius. Tot mijn verrassing vond ik daarin twee teksten die over abortus gaan. Hier is de eerste:

Abortus 1

Omdat ze roekeloos haar zwangerschap wou breken,
worstelt Corinna nu wanhopig met de dood.
Buiten mij om lijdt zij gevaar, en lijdt zo erg
dat ik eerder bang dan boos ben – ook al deed ze dom.
Ik was het toch door wie zij zwanger werd, althans
dat denk ik zo, en wat ik denk is meestal waar…

O Isis! Meesteres over Canopus’ velden!
Vrouwe van Memphis en van Pharos’ palmenzoom,
daar waar de snelle Nijl zijn brede bedding spreidt en
in zeven monden uitstroomt – o, ik smeek u bij
uw ratelklanken, bij de hondskop van Anubis,
zo waar als u bemind zult worden door Osiris,
zo waar een slang zich kronkelt rond uw altaar en
de Apis-stier uw stoet mag begeleiden – sméék ik:
zie op ons neer en spaar, o spaar ons beiden, want
als ú mijn meesteres wilt redden, redt zíj mij!
Hoe vaak knielde zij niet op vaste tijden bij
uw beeld, werd zij gezegend door uw priesterschaar?

Ook Eilithuia, u, godin die vrouwen bijstaat
bij het baren, als de last hun lichaam spant:
ik smeek u: wees genadig, hoor naar mijn gebeden,
geef haar het voorrecht van uw gunst, zij is het waard!
Zelf zal ik in witlinnen kleren wierook branden,
zelf aan uw voeten mijn offerande leggen met
het opschrift: ‘Naso’s dank – Corinna is gespaard’,
mits u mij reden geeft voor opschrift en voor dank…

En als ik iets mag zeggen in dit uur van angst:
laat dit gevecht voorgoed voorbij zijn, leer ervan.

Publius Ovidius Naso leefde ongeveer in de tijd van Jezus: 43 voor Christus – 17 na Christus. Hij schreef in de bloeitijd van de Latijnse poëzie, toen ook Vergilius en Horatius actief waren. Zijn werk behoort tot de canon van de Romeinse literatuur. Je komt niet vaak gedichten over abortus tegen – zeker niet van tweeduizend jaar oud. Daarom is dit een bijzondere tekst. Wat valt op?

In de eerste regels lijkt het erop dat de abortuspoging mislukt is. Corinna wilde haar zwangerschap afbreken, maar ligt nu in levensgevaar. Het gebed dat volgt lijkt vooral bedoeld om haar te redden van de complicaties. Of ook het kind gespaard wordt, blijft onduidelijk. De spreker noemt het nergens. Hij bidt voor Corinna – maar vraagt daarmee ook redding voor zichzelf. Als zij leeft, leeft ook hij.
Het grootste deel van het gedicht is een smeekbede aan de goden. Ovidius noemt Isis, een Egyptische godin van vruchtbaarheid die in zijn tijd ook in Rome populair was – vooral onder vrouwen. Haar tempels waren vol geur van wierook, klank van ratels en wit geklede priesters. Daarnaast roept hij Eilithuia aan, de Griekse godin die vrouwen bijstaat tijdens de bevalling.

Wat opvalt: de spreker, waarschijnlijk de vader van het ongeboren kind, heeft de controle verloren. Hij is machteloos, maar doet toch een poging invloed uit te oefenen door offers te beloven. Hij wil iets terugdoen, dankbaar zijn – maar dan moeten de goden wel ingrijpen. Onder het gebed ligt een mix van schuldgevoel, liefde en onzekerheid. De spreker is bang, niet boos, zegt hij. Hij voelt zich met Corinna verbonden – misschien uit liefde, misschien ook uit eigenbelang. Want redt zij het, dan redt hij het ook. Dat is de spanning in zijn woorden: gaat het hem vooral om háár, of om zichzelf? Toch lijkt er aan het eind iets van inzicht te komen. De laatste zin luidt: “Laat dit gevecht voorgoed voorbij zijn. Leer ervan.” Wat moeten we dan leren? Misschien: wees voorzichtig met liefde, met het leven, met keuzes. Of: besef hoe weinig je werkelijk in de hand hebt.

In de klassieke oudheid werd abortus besproken, maar anders dan nu. Aristoteles vond het aanvaardbaar vóór het moment van ‘bezieling’, zo rond veertig dagen na de conceptie. Abortus was in Ovidius’ tijd legaal, zolang het niet tegen de belangen van de vader inging. De status van vrouwen speelde een grote rol in hoe er naar gekeken werd. Ook in dit gedicht zie je dat terug: de vrouw ondergaat het, de man bidt en belooft. Hij voelt zich verantwoordelijk – maar is ook afhankelijk.
Vandaag is abortus nog altijd een beladen onderwerp. In de publieke discussie klinken vooral de stemmen van vrouwen, met recht. Toch zijn er ook mannen die geraakt worden door zo’n beslissing – in liefde, verlies, machteloosheid. In dit oude gedicht horen we de stem van een man die niet oordeelt, niet regeert, maar bidt. Dat maakt het bijzonder.


Naar aanleiding van Ovidius, ‘Abortus 1’,  In: Idem, Amores: Liefdesgedichten, vertaald door Marietje d‘Hane – Scheltema. Amsterdam: Athenaeum – Polak  & Van Gennep, 2015.

Eros en Thanatos in de arena

In het jaar 79 na Christus veranderde de Vesuvius in een dodelijk gevaarte. Een verwoestende uitbarsting veegde de Romeinse steden Pompeï, Herculaneum en Oplontis van de kaart. Een giftige mix van stenen, as en gloeiendhete gassen werd tot wel 30 kilometer de lucht in geslingerd. Hele dorpen verdwenen onder een deken van dodelijk puin. Meer dan duizend mensen vonden de dood. Het enige ooggetuigenverslag dat ons rest? Twee brieven van Plinius de Jongere, geschreven aan de historicus Tacitus — indringende woorden van een man die de hel zag losbarsten.
Hier een fragment:

“Een wolk ontstond – het was voor diegenen die van ver toekeken onzeker uit welke berg (later vernam men dat het de Vesuvius geweest was). Hiervan zou de gelijkenis en de vorm door geen andere boom meer dan door een pijnboom kunnen worden weergegeven. Want ze verspreidde zich met een soort van takken als het ware opstijgend in de hoogte met een zeer lange stam. Ik geloof, omdat ze door een krachtige luchtstroom gestuwd werd, vervolgens is die luchtstroom zwakker geworden en is de wolk tot stilstand gekomen of zelfs omdat ze overwonnen door haar gewicht zich oploste in de breedte. Soms was ze stralend wit, soms vuil en vol vlekken, naargelang ze aarde of as omhoog gebracht had.” (Bron: Wikisource)

Tegen de achtergrond van deze schokkende gebeurtenissen volgen we in de driedelige stripserie Thracië Adriana en Cleio — twee zielen, ooit verbonden in hun jeugd toen de jonge slaaf Cleio werd opgenomen in het huis van Adriana’s vader, Primus. Maar het lot is grillig. De uitbarsting van de Vesuvius, verraad door de sluwe Quintus (Primus’ broer) en hun eigen keuzes drijven hen uit elkaar. Toch kruisen hun paden opnieuw: Adriana, een trotse matrone, en Cleio, een geharde gladiator. Hun liefde overleeft stormen van geweld en verdriet. In een bloedig gevecht om vrijheid vindt Cleio de dood. Adriana leeft door — moeder van een zoon die zij Primus noemt. Als eerbetoon laat het kind een goudkleurige mus los boven de Vesuvius: symbool van Cleio’s vrije ziel, zoals ooit adelaars werden losgelaten voor gestorven keizers.

Vrijen en vechten — dát is de kern van elk van de drie delen. De naaktscènes zijn niet per se erotisch, maar het is duidelijk dat makers Trif en Celestini de lichamelijke lust bewust en met plezier in beeld brengen. En die afwisselen met brute gevechten op leven en dood. Eros en Thanatos, liefde en dood — een eeuwenoude combinatie die blijft intrigeren, zolang mensen elkaar beminnen én bevechten.

Onderaan elke pagina geven voetnoten uitleg bij Latijnse woorden en uitdrukkingen — kort, maar verhelderend. Wie meer wil weten, kan terecht bij klassiekenkenner Fik Meijer. Over het gladiatorenleven laat hij in zijn boek Gladiatoren (uit 2003) geen misverstand bestaan: deze vechters waren seksidolen avant la lettre. Hun getrainde, gespierde lichamen werkten als een magneet op vrouwen. Op straat stond gladius – letterlijk: zwaard – zelfs voor penis. (75-76) Gladiatoren droegen aanvankelijk etnische labels: galli, thraeces, samnites. De Thraciërs, afkomstig uit het grensgebied van Griekenland, Bulgarije en Turkije, vochten met een kromzwaard (sica), een klein schild (parma) en hoge beenplaten tot aan de dij. Wanneer Cleio wordt opgeleid tot Thraciër, krijgt hij niet alleen wapens, maar ook een ideologie mee. Zijn trainer brult: “Jullie zijn niets dan slaven, barbaren en ter dood veroordeelden. Maar in de arena kunnen zelfs jullie de glorie van Rome vertegenwoordigen.” (Thracië 2, 7, zie ook 9, 24 en 48)

Dat sluit naadloos aan bij Meijers analyse. De Romeinse elite keek neer op gladiatoren, maar bewonderde tegelijk hun belichaming van klassieke deugden: kracht, tucht, standvastigheid, roemzucht. (51 en 188) Die paradox blijft boeien. Zelfs als we weten dat het hele gladiatorencircus één wreed, commercieel spektakel was.


Naar aanleiding van: Trif (tekst) & Andrea Celestini (tekeningen en inkleuringen), Thracië: 1 Lupi, Fratres, Amantes (Wolven, Broeders, Minnaars),  2 Amor et Gloria (Liefde en Overwinning) en 3 Omnia Vincit Amor (Liefde overwint alles). Breda: Dark Dragon Books, 2024. Vertaling Ben Kamphuis.
Fik Meijer, Gladiatoren: Volksvermaak in het Colosseum. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennip, 2003.