Tot verantwoording verplicht

In de ontwikkelingspsychologie houdt men rekening met de verschillende levensfasen. Elke fase heeft eigen psychosociale taken die mensen te vervullen hebben. Een bekende theorie hierover is die van Erik Erikson. Volgens zijn model is de belangrijkste levenstaak voor mensen vanaf ongeveer zestig jaar het stadium van integriteit versus wanhoop. Mensen kijken terug op hun leven en proberen er een gevoel van samenhang, zin en tevredenheid in te vinden (integriteit). Als ze vinden dat hun leven weinig waarde had of vol spijt was, kan dat leiden tot wanhoop, angst voor de dood of bitterheid. De levenstaak is daarom het aanvaarden van het eigen leven zoals het is geweest, de successen én de fouten. En innerlijke vrede vinden. Daarbij kun je verder denken aan het delen van wijsheid en de  verbinding zoeken met volgende generaties.

Zestig lentes is de naam van een graphic novel die hierover gaat. Aimée de Jongh en Ingrid Chabbert vertellen het verhaal van Josy. Op haar zestigste verjaardag vertrekt zij. Terwijl de verjaardagstaart geserveerd wordt, pakt zij haar koffer. Man, zoon, dochter en kleinkinderen laat zij achter. In een oude Volkswagenbus gaat ze de winterse wereld in. Op een parkeerplaats ontmoet zij de jonge, alleenstaande moeder, Camélia met zoontje Tom van acht maanden. Zij is voor Josy de eerste bondgenoot. Samen boodschappen doen en elkaars levensverhalen delen. Dan volgt de eerste confrontatie met dochter Stéphanie: het onbegrip over de plotseling stap van haar moeder leidt tot een heftige woordenwisseling op het terras. Later doet zoon Martin ook nog een poging haar terug te halen: tevergeefs.

Camélia introduceert Josy bij de ‘Club van Onstnapte Huissloven’. Daar ontmoet zij Christine. Ook zij zat in een uitgebluste relatie. Met haar voelt Josy een klik en meer dan dat. Er ontstaat een romantische relatie, waarbinnen verdriet wanhoop en nieuwe ontluikende erotiek een veilige plaats heeft. Toch heeft Josy ook nu weer ruimte nodig. Bij Camélia is zij ook al onuitstaanbaar aan het worden – de vrijheid maakt haar geïsoleerd. Dan krijgt ze toevallig te horen dat Christine is omgekomen in een auto-ongeluk. Josy stort in en komt in het ziekenhuis terecht. Daar komt haar man en kinderen haar weer halen. Terug naar huis. Josy wil het nog een kans geven maar de levenssfeer is niet beter dan voor haar vertrek. Haar man blijkt dezelfde mopperkomt als voorheen en dat brengt haar tot de beslissing om weer te gaan. Nu definitief. Ze gooit haar trouwring weg  en komt weer terecht bij Camélia en Tom: “We hebben het hier goed, he? Absoluut…” (112)

Een typisch voorbeeld van gebrek aan tevredenheid in de laatste levensfase. Haar man sloeg haar niet, ze mocht hem graag, maar de liefde was op. “Dat gebeurt soms, dat het liefde niet tegen het leven bestand is.” (39) Haar zoon vindt ze een egoïst en haar dochter maakt zich alleen maar druk over wat anderen denken. Alles wat Josy dus niet wil zijn. De vijfendertig jaar huwelijk  duurden lang. Als de kinderen steeds bellen voelt Josy zich in haar pas verworven vrijheid aangetast: “… en ik ben niet hun eigendom. Het voelt alsof ze me door het internationaal strafhof willen slepen.” (38, zie ook 68) Vind je het gek, dacht ik, toen ik dat las. Ik niet. Blijkbaar is er in de afgelopen jaren onbesproken vervreemding ontstaan. Zij wilde best praten, vertelt ze aan Christine, maar het is niet gelukt. (55) In de beeldvorming blijkt dat niet. Nergens in het verhaal is er een aanwijzing dat deze stap de uiterste remedie is na vele pogingen tot het vinden van echt contact. Ze geeft zelfs toe dat ze niet gevochten heeft. (56) En hoe ze reageert om de onthutste gezinsleden geeft niet de indruk dat zij het gesprek goed kan voeren.
De kinderen zijn door haar opgevoed en, oke, dat worden zelfstandige karakters, maar na een vertrek als een donderslag bij heldere hemel mag toch uitleg worden gevraagd. Dat blijkt  Het gesprek met Stéphanie mislukt omdat dochters boosheid het inlevend luisteren naar haar moeder blokkeert. (44)

“Wanneer ben je zo wreed geworden?” vraagt Josy aan haar dochter. (46) Zo’n vraag laat zien hoe echt luisteren niet geoefend is in de jaren voor dit dramatische moment. Er zijn allemaal impliciete verwachtingen geweest. Uiterlijk werd eraan voldaan en zo kon de indruk ontstaan dat er geen vuiltje aan de lucht was. Het innerlijk van Josy stond er mijlenver vanaf en schreeuwde om aandacht. Zij was een huissloof geworden en daaraan wilde zij ontsnappen.

Bij haar lotgenoten wordt het gevoel gekoesterd dat mannen op begrip kunnen rekenen als zij weggaan, maar vrouwen niet. (52) De vrouwen leren elkaar anders terug te kijken: “Wij zijn de veroveraars! En op onze leeftijd is het geen peulenschil  om je vrijheid te heroveren!” (56) Het schokkende is dat je jezelf in de onbalans meeneemt naar de nieuwe relaties en de nieuwe omgeving. Dat blijkt wel uit het verhaal en het open einde geeft wat dat betreft weinig hoop. Definitief weg bij man, kinderen en kleinkinderen. Dat houden maar weinig mensen vrolijk vol.

Op de achterzijde lees ik dat de auteurs het subtiele maar rakende en actuele beeld schetsen “van een crisis op zestigjarige leeftijd en volgt de lezer de road movie van een fantastisch innemend hoofdpersonage.” Ik laat even de vormgeving buiten beschouwing, maar het is niet mijn leeservaring als ik het verhaal op inhoud beoordeel. En met de levensfasetheorie van Erikson in gedachten zie ik een vrouw die geen vrede gevonden heeft over de zestig jaar tot dan toe en nogal wat moet doen voordat wijsheid en verbinding gegeven kan worden vanuit innerlijke harmonie.


Aimée de De Jongh en Ingrid Chabbert, Zestig lentes (Vrije Vlucht). [Brussel] Dupuis, 2022.
Inkleuring Aimée de Jongh; assistentie inkleuring: Kenny Rubenis & Daniel de la Cruz Díaz Valdés; maquette: Philippe Ghielmeti & Léa Ellinckhuÿsen; vertaling Manik Sarkar; lettering: La Grafica.

Christine: “Stel dat we alles van tevoren al wisten – wat dan? Zouden we dan nog wel gaan leven? Zouden we dan nog wel een brug oversteken zonder ons druk te maken over de andere oever?” (85)

Zonder waarschuwing?

Recent flink geraakt door een suïcide van een jonge vrouw in mijn omgeving, wilde ik ineens weten hoe vaak zelfdoding voorkomt in Nederland. De factsheet van 113-zelfmoordpreventie geeft de cijfers van 2023: vijf per dag. Vijf. Per dag. En, lees ik verder, 110 pogingen per dag. Ik val even stil. Zoveel? Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is suïcide doodsoorzaak nummer 1 onder jongeren. En, houd je vast, één zelfdoding raakt gemiddeld 135 mensen.
Daar was ik er dus een van deze keer. De schok was groot bij meer mensen in mijn omgeving. Maar wat ik zag bij directe familie was nauwelijks te bevatten. De ontreddering is enorm. We hebben, waar nodig, elkaar gewezen op de beschikbaarheid van professionele hulp. Want, zo was de gedachte, er zijn vast meer (jonge) mensen in situaties die zij nauwelijks kunnen dragen en dan kan de daad van de een het voorbeeld voor een tweede zijn.

Ik lees (is het toeval?) juist in deze dagen de beroemde brievenroman van Johann Wolfgang Goethe (1749 – 1832): Het lijden van de jonge Werther (1774). Genoemde Werther pleegt zelfmoord als reactie op een afwijzing in de liefde. Het effect van deze roman was dat er een golf van zelfdoding ontstond. Ik lees op Wikipedia dat dat een soort Werther-Fieber (Wertherkoorts) was. Het boek is een periode lang verboden geweest. Dat bij elkaar doet me nog eens goed kijken naar het motto, bij de opening van het boek:

“Alles wat er maar van de arme Werther en zijn geschiedenis was te achterhalen is met zorg door mij bijeengebracht en wordt hier aan u voorgelegd, in de zekerheid dat u mij erkentelijk zult zijn. U zult voor zijn geest en zijn karakter niet dan bewondering en liefde, voor zijn lot niet dan tranen hebben.
En jij, brave ziel, die eendere aandrift voelt als hij, put troost uit zijn lijden, en laat dit boekje je vriend zijn, als je er door ’s levens loop of eigen schuld geen vindt die je nader staat.” [5]

De ‘redacteur’ is hier aan het woord.  De lezer krijgt later nog meer van hem te horen. (125, 135, 137, 158) Hier in het begin spreekt hij dus ook de lezer aan die een ‘eendere aandrift voelt’. Dan kan dit boekje je vriend zijn. Het is met de kennis en benadering van nu toch een serieuze vraag: hoe bedoel je, Goethe? Wat anders dan zelfdood kan de een voorbeeldfunctie van Werther zijn voor de mens zonder ‘nadere ander’?

Het verhaal is dit: Werther stuurt brieven aan ene Wilhelm, over zijn verblijf in de stad Wahlheim (een fictieve naam, Goethe had de stad Garbenheim voor ogen). Werther ontmoet daar Lotte (afkorting van Charlotte S., de dochter van de baljuw) en is op slag verliefd. Lotte zorgt voor haar broertjes en zusjes sinds de dood van haar moeder. Zij is verloofd met Albert. Lotte beantwoordt de liefde van Werther niet, blijft trouw aan Albert en wil dan ook dat Werther afstand  van haar en Albert neemt. Dat krijgt Werther innerlijk niet voor elkaar. Hij beraamt plannen om zichzelf te doden met pistolen van Albert. Hij schiet zichzelf door het hoofd en sterft twaalf uur later. Hij krijgt geen christelijke begrafenis omdat hij suïcide heeft gepleegd. “Ambachtslieden droegen hem. Geen geestelijke heeft hem vergezeld.” (167)

Sleutelpassage is een verhit gesprek over zelfdoding tussen Werther en Albert. Werther is intussen vertrouwd in de omgang met beide en kondigt een reis aan naar de bergen. (59) Hij wil de pistolen van Albert meenemen. Het gesprek komt op zelfdoding en Albert brengt zijn weerzin onder woorden: “De gedachte alleen al staat me tegen.” (60) Werther raakt geagiteerd. Waarom heb je direct een oordeel, waarom vraag je niet wat het eigenlijk betekent? “Weten jullie met zekerheid om welke reden iets gebeurt, om welke reden het moest gebeuren? Als jullie dat wisten zou je niet zo gauw klaarstaan met je oordeel.” (61) Voor Albert is het echter duidelijk: iemand die door hartstocht beheerst wordt, verliest zijn bezinning en is daarom een dronkaard of een krankzinnige.

Hier – even tussendoor – komen we op een rode draad in de roman: de romantische tegenstelling tussen hartstocht en ratio, parallel aan die tussen natuur en stad. Het past bij de Sturm- und Drangperiode van de jonge Goethe (hij is 24 als hij deze roman schrijft!).

Werther schiet uit zijn slof over zoveel onbegrip en oogst dan helaas nog meer storm: Albert vindt zelfmoord simpelweg zwak. “Want doodgaan is heel wat gemakkelijker dan moedig dulden en lijden.” (62) Dat laat Werther er niet bij zitten. Hij maakt duidelijk dat de mens of een volk een maximale draagkracht heeft. Is die bereikt en neemt de druk niet af, dan is verzet of vluchten juist een daad van kracht. “De menselijke natuur, vervolgde ik, heeft haar grenzen: zij kan vreugde, verdriet, pijn, tot een bepaalde graad verdragen en bezwijkt zodra die wordt overschreden. De vraag is hier dus niet of iemand zwak of sterk is, maar of hij de omvang van zijn lijden aankan – het mag dan van geestelijke aard zijn of van lichamelijke; en ik vind het vreemd om te zeggen dat iemand die zich van het leven beroofd een lafaard is, als het onjuist is om iemand laf te noemen die aan een kwaadaardige koorts sterft.” (63) Het mag allemaal niet helpen. Albert meent dat met een beetje verstand de hartstocht beteugeld kan worden. “We gingen uit elkaar zonder elkaar begrepen te hebben,” zo beëindigt Werther deze brief, “Wat begrijpt de ene mens de ander ook moeilijk in deze wereld.” (66)

Waarvan acte.
Werther, of Goethe, heeft gelijk. Moeilijk is het waar het om diepste emoties en motieven aankomt. Maar het is niet onmogelijk. Daarom is de inzet van professionals en vrijwilligers voor ieder die denkt aan suïcide zo belangrijk. De vraag is wel of het streven naar behoud van leven altijd het beste perspectief is. Ik las ooit het levensverhaal van Noa Pothoven (lees hier mijn blog over haar boek Winnen of leren uit 2018) en ik kon mij bij haar gekozen dood alles voorstellen. Ik spreek geen oordeel uit, zie alleen maar wanhoop. Uitzichtloosheid. Zelfs voor wie gelooft in God, in een hiernamaals, en in genade is de dood soms een uitweg. Want als God niet via mensen kan werken aan hulp en zin, dan blijft er weinig over in een situatie waarin alles zwart is.

Het openingsmotto van Het lijden van de jonge Werther, ik kom er nog even op terug, is te open, te aanbevelend, te zacht, over die brave ziel die ‘door ’s levens loop of eigen schuld geen vindt die je nader staat’. Je zou er tegenwoordig toch de verwijzing naar 113 en andere hulpverlening bij zetten. Want zelfdoding is een daad die moeilijk te peilen is en daarom moeilijk te duiden. En het heeft een effect op zoveel mensen. Ik heb het laatst weer ervaren. De suïcide van een jonge vrouw stelde de vraag aan het leven, aan de gemeenschap en aan God.
Wie weet een antwoord?
Wie wordt er beter van een mogelijk antwoord?


Naar aanleiding van: Johann Wolfgang Goethe, Het lijden van de jonge Werther. (Speciale editie van De Volkskrant 2012). Oorspronkelijke titel: Die Leiden des jungen Werthers. Nederlandse vertaling door Thérèse Cornips, uitgeven door De Bezige Bij, Amsterdam, 1975. Let op, het lijden is in de vertaling van meervoud (de kwellingen) naar enkelvoud overgebracht.

Nog wat informatie van Wikipedia: Het boek, uitgegeven in 1774, was Goethes eerste roman. Het maakte hem meteen tot een van de meest gevierde schrijvers van Duitsland. Geen enkel ander boek van Goethe werd zo graag door zijn tijdgenoten gelezen, en zijn levenslange roem en rijkdom was ermee verzekerd. Het boek bracht een golf van zelfmoorden teweeg. Goethe heeft zich bij het schrijven van dit boek laten inspireren door gebeurtenissen in zijn eigen leven. Goethe heeft later afstand genomen van het boek. Hij was erg ontdaan door de zelfmoorden naar aanleiding van zijn roman.
Op verzoek van de theologische faculteit stelde de stadsraad van Leipzig in januari 1775 een verspreidingsverbod in op het boek. Dit verbod, wegens ‘aanzetten tot zelfmoord’, bleef bestaan tot 1825. Ook in andere Duitse steden, in Italië en in Denemarken had het Wertherboek te lijden onder censuur.
In de herziene versie van 1787 is onder meer toegevoegd dat Werther een knecht van een weduwe ontmoet, die verliefd is op zijn patrones. Nadat zij hem vervangen heeft door een andere knecht, vermoordt de eerste knecht zijn opvolger. Tevergeefs probeert Werther de dader bij de baljuw vrij te pleiten.
François Haverschmidt, beter bekend onder het pseudoniem Piet Paaltjens, schreef een aantal gedichten en de bundel Snikken en Grimlachjes als reactie op de vele zelfmoorden die dit boek veroorzaakte. Hij moest niets hebben van deze Weltschmerzbeweging en schreef er parodiërende gedichten over. Haverschmidt beging in 1874 echter zelf ook zelfmoord.

Troost op Goede Vrijdag

Piëta

De verlatene
die ik in mijn armen houd,
mij toevertrouwd om af te staan,
ondragelijk.

Met bloed bemorst
ligt als een boreling
aan mijn borst
die deel had
aan mijn bloedomloop.

Tezamen nu
en doodalleen,
kind van mijn schoot,
draagmoeder ben ik,
draagmoeder van de dood.

Jaap Zijlstra

Ik schrijf in de Stille Week van 2025. Het is Goede Vrijdag. En dan lees ik dit gedicht. Het ontroert mij. Ik heb het beeld van Michelangelo in mijn gedachten (1498-1499). Het perfecte verbeelding van het zo smartelijke moment. De moeder en haar dode kind.

Het was een barre week vol dood. Bij een open graf gestaan en bij een ander graf niet mogen staan. De laatste eer bewezen aan een dode op leeftijd. De laatste eer niet mogen geven aan een te vroege dode – en toch doen. Zelden zo verdrietig geweest. Onverdraaglijk bijna. Het valt me op dat de eerste strofe eindigt met ‘ondragelijk’.  Ik las eerst ‘onverdraaglijk’. Maar nee, het gaat om dragen. Het is te zwaar voor Maria, het lijk van Jezus haar zoon. Toevertrouwd om af te staan – ja dat was het natuurlijk vanaf het begin.  Er was al iemand die had gezegd dat er een zwaard door haar ziel zou gaan. Nou, bij deze.

En dan die tweede strofe. Ik weet bijna geen treffender verwoording van wat Maria gevoeld moet hebben. Je bent als moeder zo symbiotisch geweest met je zoon. En nu dit. Niet alleen is hij gestorven voordat jij stierf, het is ook nog een bloedige dood. Zoals de geboorte bloedig is voor elk mens, zo is de dood dat niet voor elk mens. Maar voor de Heer was het zeer bloedig. En zijn bloed was eens haar bloed. En zo ons bloed. Haar bloed is het onze.

“Tezamen nu en doodalleen…” Het kan je overkomen: in gezelschap alleen zijn. Maar hier lijkt alle hoop verloren. Dit gedicht heeft geen happy ending. Maria draagt wat niet te dragen is. De dood in z’n ware gedaante. Jezus is hier de dood die gedragen wordt en móet worden. Geen alternatief. De dood op schoot hebben en weten: het móet wil het leven nog wat voorstellen. Zo begrijpelijk als je op dat moment zelf geen hoop hebt.

Ik denk aan de titel: Piëta komt uit het Italiaans: pietà, en betekent ‘compassie’ of ‘piëteit’. Daar gaat het om.  


Naar aanleiding van Jaap Zijlstra, ‘Piëta’ In; Ik blijf van Hem dromen: Het leven van Jezus in gedichten, samengesteld door Jan de Bas en Arie Bijl. Utrecht: KokBoekencentrum, 2019, 96. Oorspronkelijk gepubliceerd in Jaap Zijlstra, Het ontbrekende. Kampen: Kok, 2007.

Het onschuldige kind

Lange Louw heeft van de slager een heerlijk stukje worst gekregen. Zo maar voor niks. Straathond Nero heeft ook wel zin in een hapje ervan. Louw bedenkt een wreed plan: hij pakt een steentje, rolt het om het restvelletje en houdt het lekkere hapje in de hoogte. Als Nero begerig toehapt en z’n tanden pijnlijk knarsen, begint Louw onbedaarlijk te lachen. Maar aan de overkant is alles gezien: door de dikke bakker met de bolle rode wangen, die goedzak, die net over de onderdeur leunt. ‘Zo’n dierenplager,’ denkt hij, ‘zo’n hondenbedrieger… ik zal jou wel krijgen’ en hij maakt ook een plannetje.

Het beeld is me altijd bijgebleven, sinds mijn vader en moeder dit klassieke kinderverhaal aan ons voorlas. Hoe oud zal ik geweest zijn? Drie, vier jaar, denk ik, dus zeg rond 1965. Het boek was toen toe aan de vijfentwintigste druk en het stukgelezen exemplaar is weer door mijn handen gegaan. Het verhaal weer opgehaald uit de mist van mijn jonge leven, een verhaal van slechtheid en bestraffing. Ik heb met verwondering tot me door laten dringen hoe Willem Gerrit van de Hulst (1879 – 1963) de oermenselijke strevingen wist te vangen in een onvergetelijk fictief gebeuren.
We zien jaloezie langskomen en wraak, huichelarij en trots. In het stadje in het Zuiderland leeft rijk naast arm, dik naast dun, vrolijk fluitend botst op zuur controlerend, er is humor en ernst, chaos en orde. De schuldigen schamen zich, wie beschaamd was wordt in ere hersteld. En – last but not least – een kind is de reddende onschuld.

De bakkerij staat in de hoofdstad van het Zuiderland en het verhaal begint als de koning van het Noordenland op bezoek is. De bakker krijgt opdracht honderd suikerbollen te bakken ter gelegenheid van het bezoek. Om de kwaadaardige Louw te pakken te nemen bakt de bakker een suikerbol met een dennenappel erin. Door allerlei ontwikkelingen komt de suikerbol niet bij Louw maar bij de koning op het bord. Dan zijn de rapen gaar. Maar de verbolgen koning van het Noorderland smelt als hij een jonge prinsje heerlijk van de bollen ziet smullen. Bij zoveel genadig licht in het leven kan je niet wraakzuchtig blijven. (53) Zo helpt het kind later ook de bakkersvrouw in haar malaise. (75 en 85) De koning geeft het ten slotte ruiterlijk toe: “… hij weet het zelf niet, maar hij is toch eigenlijk de kleine tovenaar die alle boosheid, twist, oorlog misschien, – heeft omgetoverd in vrolijkheid.” (110)

Dat is natuurlijk geweldig. Een klein kind kan, in 1965 luisterend naar voorlezende ouders, gerust gaan slapen. De jaloerse opper-hof-kok, de mannen met zwarte kappen of de hellebaardiers kunnen hem niet schaden. Het leven is in orde.

Naar aanleiding van: W.G. van de Hulst, Inde Soete Suikerbol 125, met plaatjes van W.G. van de Hulst junior. [z.p.], De Standaad, [z.j.] Voor een site over vader en zoon Van de Hulst, klik hier.

Wikipedia: “De reeks begon als stripverhaal in De Standaard, de eerste aflevering verscheen op 5 september 1935. Al vanaf 1936 verscheen het eerste deel in boekvorm voor de prijs van ƒ 0,75 (115 bladzijden). In totaal zijn er zeven delen uitgebracht. De verhalen werden geschreven door W.G. van de Hulst. Zijn oudste zoon, de toen veertienjarige Willem G. van de Hulst Jr., maakte de illustraties. De boeken werden erg populair, in totaal verschenen er 36 drukken, de laatste in 2010.” Het is al vaak gezegd, denk ik, maar die gedachtenpuntjes op elke bladzijde ….

Stille Week

We hebben samen Hem aan ’t kruis geslagen:
Hitler en Churchill en Stalin en ik.
Zijn handen beefden wel een ogenblik
maar niemand onzer heeft Hem horen klagen.

We hebben samen Hem naar ’t graf gedragen:
de dominee en ik en de pastoor.
We hadden allen ’t beste met Hem voor
en zijn Hem ongelovig gaan begraven.

Drie dagen heeft Zijn lichaam er geleden,
veilig geborgen achter zware steen.
‘Het Dagblad’ schreef: “Een zeer goed mens ging heen.”
‘De Humorist’ zelfs heeft beleefd gezwegen.

Maar na drie dagen is Hij opgestaan
en heeft geglimlacht, … en is weggegaan.

‘‘t En zijn de joden niet die U kruisten’ van Jacob Revius (1586 – 1658) is een bekend kruisigingsgedicht. ‘De soldaat die Jezus kruisigde’ van Martinus Nijhoff (1894 – 1953) is er ook een. ‘Stille Week’ van psychiater, dichter, columnist Piet Los (1924 – 2003) hoort in diezelfde categorie maar is niet zo bekend. Verborgen in zijn bundel uit 1978: Wijnazijn. Als je die bundel weer, als bij toeval, pakt en leest en dit gedicht tegenkomt, dan is het tijd om even stil te staan. Vooral als het lezen zich voltrekt vlak voor Goede Vrijdag en Pasen, in het jaar onzes Heren 2025.

De eerste strofe legt een verband tussen helden, boeven en de ik-persoon. Gemeenschappelijke actie is: Jezus kruisigen. Niemand kan zich uitzonderen van het kwaad. De reactie van de Heer is ontvangend. Een klacht had er kunnen zijn – gelet op de opgetelde schuld of de genoemde gemeenschappelijkheid. Geen klacht. Het is passend zo.

Het tweede kwatrijn gaat weer over gezamenlijkheid, nu bij de graflegging. De ik is in het gezelschap van de geestelijkheid. Eerst de wereld, nu de kerk. De beide hoofdstromingen uit het christelijke Westen vertegenwoordigd. Hier komt de dichter ons al subtiel bespelen. Het beste met Jezus voorhebben kan dus ook betekenen dat je Hem ten grave draagt. Door ongeloof de Levende niet ervaren in je leven – niet willen zelfs misschien.
Ik moet nu direct meedoen, dominee van beroep, dus ja. Dit klinkt mij heel modern en uiterst passend in de oren. Dat je gelooft in een verre God. Wat wij doen hier op aarde kan in Gods naam gedaan worden, maar pas later zullen wij weten of het past bij zijn naam. Het kan ook zijn dat wij hem – met alle goede bedoelingen – praktisch hebben doodverklaard. Ik kan mij in die openheid wel vinden. Het is wat eenzaam hier beneden, als je niet gelooft dat elke zucht door de Geest wordt ingefluisterd. Maar je kunt wel leven ‘op hoop van zegen’. 

Dan het derde kwatrijn – de opbouw van het sonnet is op z’n Shakespeares – dat begint met de beschrijving van de stille zaterdag tot en met de vroege Paasmorgen. Veilig geborgen betekent dat er reden was om onheil te verwachten. Terecht, de pers laat zich horen, door schrijven en zwijgen – tweemaal een misser van jewelste. Die verwijzing naar De Humorist is prachtig gevonden, nietwaar? Wie koppelt Jezus aan humor? Niemand bijna. En dat is nu precies wat wij allemaal denken: Jezus is humorloos. Net zo goed als niemand bezwaar maakt tegen de typering ‘een goed mens’. 

Vandaar de reactie van de verrezen Heer: een glimlach. Over humor gesproken.
En vertrek. Hoe kun je bij mensen als wij veilig zijn? Hij was het achter een zware steen.
Nu dan maar ten hemel gevaren – hier op aarde overgeleverd zijn aan het oordeel van mensen? Het zal toch niet?
Het gedicht gaat niet verder naar Pinksteren. Dat is verfrissend, even geen geruststellende afhechting.
Wij blijven als lezer even peinzend achter: hoe ga ik met de Heer om?


Naar aanleiding van Piet Los, ‘Stille Week’, In idem, Wijnazijn. Kampen: Kok, 1978, 38.
Hans Werkman in zijn In Memoriam (Nederlands dagblad 9 augustus 2003): “Piet Los placht te zeggen dat alle psychiaters min of meer gek zijn. Relativeren was een van zijn levensbehoeften. … In zijn psychiatrische gedichten keek hij graag vanuit de patiënt naar de zogenaamd gezonde wereld. Waar eigenlijk zitten de gekken?”