Overal zit mens

De missioloog J.H. Bavinck was de eerste die mij woorden gaf voor wat een eeuwigheidservaring kan zijn. Hij beschreef haar als een van de kernmerken van oosters denken en ervaren. De eenheidsgedachte van hindoeïstische stroming Advaita Vedanta geeft daar alle aanleiding toe: opgaan in het Al-ene omdat je er ooit toe behoorde. Een vergelijkbaar fenomeen kan zich in ons leven voordoen in een orgasme. De seksuele eenwording kan een vorm van samensmelten worden waarbij alle grenzen voor een ogenblik vervagen. Ook de natuurlijke omgeving biedt situaties waarin je jezelf kan verliezen. Ga in alle rust bij een kabbelend beekje zitten – niet gestoord door schermpjes en ander onheil – en laat je gedachten wegdrijven als de vriendelijke wolkjes op een vroege zomerdag. Kijk er niet vanop dat je een moment helemaal ‘van de wereld’ ben.

“Rondom mij was niets dan wind en leegte,” zegt de moeder van Kasper in de roman Overal zit mens van Yves Petry. Zij is met haar man verongelukt. De ballonvaart die zij maakten eindige rampzalig, zij en haar man stortten neer. In een gesprek tussen Kasper (haar zoon) en zij (de overleden moeder) vertelt zij wat de ervaring was in die paar tellen van de noodlottige val: “Het was niet aan je vader dat ik toen dacht. Evenmin aan jou of aan Eva. Jullie waren in mij verdwenen, terwijl ik op mijn beurt uitstroomde in een grote zelf, in een oneindigheid die zonder dat ik het besefte altijd al deel van mij had uitgemaakt … Het totaal viel samen met mij en ik viel samen met het totaal en daarbuiten was er niets meer. Nu beweer ik niet dat dit het gelukkigste moment was uit mijn bestaan. Maar het was wel het meest ongebonden, mijn meest volkomen, mijn meest onvoorwaardelijke en zuiverste zelfervaring.” (245) Nou nou, dat is niet niks.

De roman van Yves Petry presenteert zich op de kaft als ‘een moordfantasie’. Dat is aan de oppervlakte juist. Deel 1 van het boek beschrijft de gedachtegang van Kasper Kind. Hij wil Max de Man vermoorden. Deel 2 beschrijft wat er gebeurde toen een ander Kasper voor was. De ontreddering van de hoofdpersoon is helder: waar heeft hij zich nu druk over gemaakt? Dat was voor de lezer in deel 1 inderdaad de vraag. Is de arrogantie van Max de Man voldoende om te geloven dat Kasper hem wil vermoorden? Of geeft het feit dat Kasper een afgewezen geliefde van Max is, geeft dat voldoende rechtvaardiging? Ik raakte lezend op het spoor van een andere laag: de roman is een oefening in denken over het nut van idealisme. Waarom zou je nog een ideaal nastreven in deze wereld vol afbraak? Waar niemand echt de verantwoordelijkheid neemt om de wereld voor de homo sapiens leefbaar te houden, waarom zou je dan toch zelf je fatsoen bewaren of zelfs een hoger doel nastreven? De achternamen van Max (De Man) en Kasper (Kind) geven een hint, toch? Het kind wil volwassen worden en snappen waar je werkelijk waarde aan hecht. De Man is arrogant en mediageil en lijkt zich van liefde, trouw, respect en duurzaamheid weinig aan te trekken. Helpt het om die Man te elimineren? Vermoord de ene en de volgende staat op. Let op, overal zit mens. Kasper voelt het als een akelige golf over zich heenkomen. (156 – 157) Alles wat je om je heen ziet is product van de mens. Hij ervaart het als een ‘oproerige chaos’ die bij hem de neiging wakker roept ook chaos te creëren.

Als zijn hele moordfantasie wordt doorkruist door een ander, heeft dat op Kasper een ontnuchterend effect. Tenminste, eerst draait hij door. Hij wordt tijdelijk gedwongen opgenomen. Maar als hij weer terug is waar hij leefde – als bosbeheerder in het bos – komt hij tot een nieuwe conclusie:  “Mijn project heet voortaan de mensheid. Ik ben niet langer een ploeterende individualist. Ik ben nu een professionele idealist. Dat lucht op, weet je. … Ik zie geen andere manier om het in deze tijd uit te houden. Je belijdt een of ander idealisme. Welk idealisme precies, dat doet er amper toe. Als het je maar afleidt van een zelf waar je weinig of niets mee weer aan te vangen.” (246)

Hij is in dit fragment in gesprek met zijn overleden moeder. Grappig genoeg heeft hij haar horen opdoemen bij het kijken naar een parmantig paraderende kraai. (242 – 248) Ik kwam het al eerder tegen in een roman van Juli Zeh – dat nabestaande via dieren ons nabij blijven (de eekhoorn). Hoe ook, tegenover de stem van zijn geweten (is dat niet vaak de moederstem?) zegt hij dus dat het een vorm van afleiding is. Het zelf, daar weten wij toch ten slotte niets mee aan te vatten?
Dit is raak. Het zoeken naar een soort essentiële zelf, los van de ander, met een intrinsieke waarde, in een wereld vol kwaad en afbraak – het is een doodlopende steeg. Als overlevingsstrategie hoor ik haar om me heen. Zoek jezelf, wees jezelf, trouw zijn aan jezelf. Het geheim ligt niet in het vinden van het individuele atoom maar in de verbinding, koppelingen in kern en cel. De roman laat het heerlijk doorschemeren als Eva – de tweelingzus van Kasper en Céline, de dochter van Eva – op bezoek komen. “De dames hebben het idee opgevat om met mij een boswandeling te gaan maken.” (238, zie ook 248v) Precies, dat is het. Het individu is een illusie. De aandacht van de mens los van zijn of haar verbanden kan bevrijding lijken. Niemand om je naar te schikken, heerlijk. Of nog sterker: jezelf de macht toedichten dat je een waardeloos mensexemplaar mag wegwerken. Het helpt de stervende bossen niet. Wil het leven op deze planeet geleefd worden, dan komt het aan op samenwerken. Verbinden met wie je van je houdt en verbonden zijn met wie van je verschilt. Daarom is idealisme een vorm van leven voor het nu. Afwachten tot het einde, het eind der tijden, het is onwerkelijk: “Het eind der tijden komt niet pas aan het eind. Het is er altijd al. Het ligt besloten in de kern van elk heden en neemt je plotseling in bezit zodra je ontwaakt in de nietigheid van het nu, het eeuwige niets van alles.” (119)

Stilistisch is Overal zit mens een parel. Er zit ook humor in. En stof tot nadenken.
Yves Petry, onthoud die naam.


Naar aanleiding van: Yves Petry, Overal zit mens2. Dasmag, 2022. Voor een gesprek met de schrijver op het youtubekanaal De Nieuwe Wereld, klik hier.

Zuiver van hart

De uitvouwbare spreads zijn uitzonderlijk. In welke stripserie heb je die verder dan in Kruistocht? Het duo Jean Dufaux (scenario) en Philippe Xavier (tekeningen), aangevuld met Jean-Jacques Chagnaud (inkleuring) heeft een prestatie geleverd. Voorzichtig sla je in elk deel de bladzijden uit. Strijdtaferelen, legerbewegingen, een kruisiging, het drama wordt ons breed uitgemeten. Je voelt je als lezer met eer behandeld en dat past in de eergevoelige wereld van de kruistochten. Diep in de middeleeuwen kregen religieuze verschillen een ijzige dynamiek door politieke macht. De christelijke vorsten wilden Jeruzalem als pelgrimagestad bevrijden van de moslims die er de baas waren. De Joden zijn er dan ook nog en als je daar nog wat romantiek in verweeft, en duivelse werkelijkheden, dan heb je een verhaal. Zo introduceert de schrijver in deel 1 ook de bedoeling van de getekende vertelling: “En verder is er nog onze kruistocht, die geen geschiedschrijver heeft willen optekenen. Blijkbaar is de hand van de duivel daarin te prominent aanwezig. Maar is niet de duivel de grote leider van de kruistochten, van alle kruistochten? Hij verbergt zich achter het kruis. Of aan zijn voeten. En dan richt de schim van de qua’dj zich op. Die noodlottige schim die weet wat zich achter de maskers verbergt, het beeld dat in de spiegel wordt weerkaatst.” (vooraf bij deel I)

Een spiegel speelt een grote rol. “Deze spiegel laat onze ware aard zien, dat wat schuilgaat onder de huid, achter de ogen. Deze spiegel toont het gezicht van qua’dj achter de uiterlijke schijn, het onrechtmatig verworven aanzien, het huichelachtige gebed.” (11) De meeste hoofdrolspelers zien de duivel als ze in de spiegel kijken. Het is een sterk thema, in de setting van de stripserie. Waar de eer en de ambitie domineren is het gevaarlijk je eerlijke gezicht te laten zien. Het gaat erom dat anderen jou respecteren en dat je je doelen bereikt. Daar is slinksheid soms heel handig voor. Wie durft zijn motieven echt onder ogen te zien en de weg van de minste te gaan?  De Heer van hemel en aarde – geprezen zij Hij uit aller mond – werd als nederig mens dienstbaar aan de wereld. Zijn kerk en de geestelijkheid erin komen niet in de buurt van het ideaal. “De spiegel moeten worden kapotgeslagen. Het is een duivels geschenk dat verwarring onder de gelovigen kan stichten.” (deel II, 21) De geestelijke die dit zegt ziet in de spiegel de duivel (32) In deel III komt de spiegel bij het Licht der Martelaren die het vervolgens in handen geeft van Elenora. Ook zij ziet in de spiegel de duivel (deel IV, 12). Maar Syria van Arcos is zuiver (32-33).

“Dit vierde deel maakt duidelijk waar de personages naar streven, welke overwinningen er worden behaald.” Christenen krijgen toegang tot het heilige Graf. De Saracenenen behouden de heilige stad. Huurlingen stellen zich tevreden met rijkdommen van bezette steden. Het joodse volk krijgt vrijheid.

Iedereen bezwijkt voor zijn obsessies. Het is een fraai neergezette vertelling die ook de schrijver genoegen heeft gebracht: “Het schrijven van ‘Kruistocht’ was namelijk zoiets als het oppoetsen van de lamp van Aladin. Er kwamen allerlei wonderbaarlijke zaken tevoorschijn, die in de tekeningen van Philippe Xavier onmiddellijk gestalte kregen. En zien hoe zijn talent zich in de loop van de pagina’s ontplooide, was beslist het mooiste geschenk van de lamp.” (vooraf, deel IV)


Naar aanleiding van: Dufaux en Xavier, Kruistocht: I Simoen Dja, II De Qua’dj, III De Meester van de Machines; IIV Vuursnavels. Brussel: Le Lombard, 2008 – 2009 Klik hier voor mijn bespreking van de cyclus Conquistador.

Hemel, hel en aarde

“Jij en ik hebben veel te bespreken. Ik zal vaak met je gaan wandelen. Later zal ik je de nieuwe naam geven, die ik voor je uitgekozen heb.” (62) Dat zegt Jezus tegen Finnegan Douglas Keels (Finney). Hij is door een auto-ongeluk om het leven gekomen. Hij arriveert in de hemel en wordt daar door een veelheid van mensen verwelkomd. En dan staat hij voor de Heer. Hij bestraalt de overledene met een vriendelijk licht. Finney kan zich niet van Hem losmaken. En in die eerste ontmoeting kondigt de Heer aan: wij gaan veel bespreken. Tijdens lange wandelingen zullen wij bijpraten.

Aan het einde van het boek is dit niet waargemaakt. Er is ontzettend veel gesproken, maar niet door de glorierijke Jezus. Zyor is Finney’s beschermengel geweest tijdens zijn aardse leven. Hij is nu de persoon die over van alles en nog wat helderheid verschaft aan de pas gestorven aardbewoner. En die gesprekken zijn integraal onderdeel van het verhaal en leven van Jake Woods op aarde. Niet dat hij zich dat realiseert. Maar vanuit de hemel wordt met grote belangstelling gevolgd hoe hij zich ontwikkelt na het ongeluk. Want ook hij zat in de cerise Chevrolet Suburban. Hij overleeft het wel. En het verandert hem. In de context van de moral battles in de VS van de jaren ’90 zoekt hij zijn weg vanuit een houding van twijfel en niet willen binden. Aan het slot van het boek is hij opgeschoven naar het aanvaarden van de waarheid: het menselijk leven staat onder bestuur van de Heer. Dit leven is bedoeld om voor Hem te keuze te maken. In het drietal goede vrienden was Gregory Victor Lowell (aka ‘Doc’) de ongelovige en de losbandige. Van hem komen we te weten dat hij in de hel is aangekomen – en zeker er niet uit wil.

Ik herlas het boek in verband met mijn studie van het laatste oordeel en het vagevuur. Toen Deadline in Nederland uitkwam werd het een hit. Vooral de passages over hemel en hel waren onderwerp van gesprek. Veel minder, voor zover ik me herinner, de aardse context van Jake en de discussies over abortus, vrije seks en homoseksualiteit. Misschien dat wij dat in onze kerkelijke context van toen nog precies zo vonden. Maar de verbeelding van het hemelse was intrigerend. Nu ik alle Zyor-passages doorlees, valt me op dat het vooral gaat over verduidelijking. “Geen enkel mens is klaar als hij sterft. Het is hier je eerste plicht om je aardse leven niet te vergeten, maar het te leren begrijpen. Je moet er alles uithalen wat erin zit. Lessen die je daar niet geleerd hebt, moet je hier nu leren.” (183)

Zomin als er een apart oordeel geveld wordt over Fin, wordt het over Doc in de hel. (440 – 450) Hij herinnert zich daar wel wat Finney had gezegd over rekenschap afleggen. Maar daar ziet hij niemand. Hij is met zichzelf en zijn herinnering in gesprek. Het vriendschappelijke verzet tegen het geloof is nu uitgesproken en hatelijk. De pijn is een zielenpijn die steeds sterker wordt. Een eindtijd van het lijden heeft hij niet. Boosheid en bitterheid zullen hem vergezellen, alle dagen van het leven. Maar weg uit de hel en in de buurt komen van de Heer, dat wil hij niet: “Hij verlangde naar verlichting, maar zei tegen zichzelf: ‘Als de deur naar de hemel geopend zou worden, dan zou ik ervan wegrennen. Geen hel kan erger zijn dan de hel van het Ik heb het je gezegd, dat die bekrompen christenen zouden zeggen.’” (447)

De implicatie van het hele boek is, dat dat oordeel zich al voltrokken heeft op aarde. Het tijdelijke leven op aarde is het podium waarop de beslissing voor de eeuwigheid valt. Na het sterven begint hemel en hel. Wel ziet Doc in zijn geestesoog een duizendjarig rijk komen in de toekomst. Dan komt het moment dat velen, en ook hij, moeten verschijnen voor de een verschrikkelijke rechter. Hij opent boeken en zo zullen zij gestraft worden voor hun ‘progressieve ideeën’. (447) Geen jury. Alleen een rechter. En één boek. Het boek van het leven van het Lam. Zijn naam stond er niet in. In wroeging moet hij de eeuwigheid verder.

Kun je de mens zo eenduidig begrijpen? Dat is de vraag die ik overhoud. “Wie is in staat de mens te kennen, behalve de geest van de mens?” (1 Korinte 2,11) Het is natuurlijk mogelijk dat er mensen zijn als Finney en Doc. Als types van de overtuigden staat zij duidelijk in het verhaal. Maar de meesten van ons zijn als de Jake’s die door de gebeurtenissen in het leven kunnen opschuiven. Ervaringen en onderzoek kunnen gedachten vormen, gedrag uitlokken, verlangens oproepen. Of doven. Bitterheid en boosheid, cynisme en wrok heeft zoveel aspecten van oorzaak. Welke mensengeest kent zichzelf helemaal? Dat er een Heer is die mensen doorziet en een goddelijke Geest die verder kijkt dan wij kunnen, dat is het bijzondere van het laatste oordeel. En Doc’s verlangen naar een gesprek over het aardse leven, dat snap ik wel. (447) Niet zo moralistisch als hij zegt (‘meer dan genoeg materiele zaken gegeven’) en niet zo compenserend als hij denkt (‘die dat zeker zouden compenseren’) maar over intenties en met oog voor de ingewikkelde kluwen die een keuze eigenlijk is. Daar denk ik over, dat dat wel eens heel goed de aard van het laatste oordeel zou kunnen zijn: een goed gesprek met echte waarheidsvinding en zuivering  Met wederzijdse instemming te besluiten vonnis.


Naar aanleiding van Randy Alcorn, Deadline.2 Hoenderloo, Novapress, 1995. Eerst verschenen in het Engels: Deadline. Sisters, Oregon, Mulnomah Books, 1994. Vertaling door Connie van de Velde – Oosterom. De drieslag ‘waarheidsvinding, zuivering en vonnis’ trof ik aan bij Van den Brink en Van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, 2012, 666v.

Nachtlied

Nacht, slapeloosheid, willen slapen
verlangen naar de dag dat slapen
niet meer hoeft, denken hoe ooit de slaap
begon met een verhaal, een gouden
appel in het westen, een ouder
met een liedje en een trouwe wacht,
en nu alleen maar nachtgedachten,
ongezongen wake bij een hoofd,
een grijze appel op een fruitschaal;
totdat in het vroegste zonlicht jij
met lome tred jezelf als nachthemd
op een balkon te waaien hangt,
dat dat de daad van wakkerworden is,
voorbij ontslapen, nieuw gevoel, nieuw
lied, een plooi, een hand ontbloeseming.

Wat gebeurt er tussen regel 1 en regel 15 van dit gedicht? We gaan van slapeloosheid naar ontbloeseming. Terwijl ik als lezer op een welluidende manier wordt meegenomen, eindig ik met de vraag: waartoe eigenlijk? Wat is ontbloeseming? At face value: het afvallen van de bloesem? Fruitbomen krijgen bloemen. De bestuiving heeft vruchtvorming tot gevolg. Zijn de vruchten te plukken, dan zoek je tevergeefs nog de bloemen. De ontbloesemde boom is de boom die vrucht draagt.

We beginnen in de nacht. Het tweede woord typeert de nacht: het is een slapeloze nacht. Je wilt graag je ogen dicht doen en meegenomen worden in de wonderlijke wereld van… ja wat is de slaap eigenlijk. We zijn er, en toch ook niet. Onbewust en tegelijk gebeurt er van alles. In onze dromen zijn we druk als een klein baasje, om dan de volgende morgen wakker te worden met de gedachte: wat was dat nou afgelopen nacht? De slapelozen zouden er een moord voor willen doen. Willen slapen. En wie een beetje doordenkt kan ook meekomen in de volgende gedachte: verlangen naar de dag dat slapen niet meer hoeft. Wacht even: zoals ademen hoort bij leven, hoort slapen dat ook. De slaap voorbij, dat is het leven voorbij. In het hiernamaals geen slaap meer – even aangenomen dat we de dood niet opvatten als een eeuwige slaap, een eeuwig niets-zijn.
Deze toekomstgedachte over de slaap kan zomaar vergezeld worden van haar tegendeel: hoe ooit de slaap begon. In onze persoonlijke biografie komen we dan bij de ouder uit. Je wordt naar bed gebracht door je vader, moeder, verzorger en dan val je op een zeker moment in slaap.

Maar de dichter komt eerst met een ‘gouden appel in het westen’. Als gymnasiast associeer ik direct met de (gouden) twistappel. In de Griekse mythologie werpt Eris, de godin van de tweedracht, een gouden appel met het opschrift ‘voor de mooiste’ tussen de gasten op de bruiloft van Thetis en Peleus geworpen werd. De appel werd door de godinnen Hera, Athene en Aphrodite betwist. Paris gaf ‘m aan de laatste.
Maar de gouden appel is in het westen. Waarom westen? De zon gaat onder in het westen. De avond valt, de tijd om te gaan slapen. Met wat fantasie zien wij met kinderogen de zon als gouden appel. Of wellicht heeft een van de ouders dat verteld: kijk daar gaat de gouden appel, nu gaan we slapen.

Zal ik nog een liedje zingen?

Ik ga slapen, ik ben moe,
‘k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houdt ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.

Het is het klassieke openingscouplet van het avondgebed voor en met kinderen. Wel uit de geloofstraditie, sterker, ik vermoed uit de protestante versie ervan. Ik heb het zelf ook geleerd als kind. Ik hoor in ‘trouwe wacht’ de resonantie van dit liedje. Maar die tijd is voorbij. Je bent oud en grijs geworden. De slapeloosheid houdt je wakker. Niemand zingt bij jouw hoofd een lied. Is er geen ander meer?
Het is om treurig van te worden als daar niet een wending optreedt: iemand verschijnt. Het is iemand die je aan kan spreken, in de tweede persoon enkelvoud. Volgens mij zijn er nu twee opties. Of het is een nieuwe ander, óf het is de wakker liggende persoon die over zichzelf nadenkt in de tweede persoon enkelvoud.

Is het een echte ander, dan ziet of fantaseert de slapeloze een slaapgenoot. Iemand in nachthemd. Wie naar buiten kijkt ziet buiten op het balkon het licht van de dag opgaan (de tegenstelling met de ondergaande zon) en daar is de ander ‘in nachthemd’. Dat is een teken van nieuw leven. Wat zeg ik? Dat is nieuw leven en dat leidt tot nieuwe levenszin: ontbloeseming. De vrucht komt tot groei.
Óf we hebben hier de beschrijving van de overgang naar de dood. Is het opgaande licht de glans van de hemel? Je lichaam is je nachthemd geworden dat je aflegt. Het kan opgehangen worden omdat jij eruit vertrokken bent. Dat is echt wakker worden. De dood als slaap voorbij – er was in regel 2 en 3 al op gehint. Alles wordt nieuw. ‘een plooi’, ik denk dan aan ontplooien. Uit de plooi komen en helemaal strak trekken, volkomen vrucht dragen. De bloesem is afgevallen, de vrucht blijft over.
Een hand vol.
Een hand ontbloeseming.


Naar aanleiding van: Ad Zuiderent, ‘Nachtlied’ In: Handenvol donker: Gedichten over de nacht (Rainbow Poëzie), samengesteld door Wim Huijser. Amsterdam: Rainbow, 2022, 59. Oorspronkelijk uit: Jij als geen ander. Amsterdam: Querido 2000.

Dit is de tekst van het avondgebed:

Ik ga slapen, ik ben moe,
‘k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houdt ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.

‘t Boze dat ik heb gedaan,
zie het Heere toch niet aan.
Schoon mijn zonden vele zijn,
maak om Jezus wil mij rein.

Zorg voor arme kind’ren Heer’,
en herstel de zieken weer.
Ja, voor alle mensen saâm,
bid ik U in Jezus naam.

Sta mijn ouders trouw ter zij,
wees mijn vrienden ook nabij.
Geef ons allen nieuwe kracht,
door de rust van deze nacht.

Doe mij dankbaar en gezond,
opstaan in de morgenstond.
Als ‘k mijn oogjes open doe,
lacht Uw zon mij vriend’lijk toe.

Wilt u luisteren wat ik vraag,
een nieuw hartje wil ik graag.
Dat eerbiedig luisteren wil,
en gehoorzaam volgen wil.

Amen, Amen

Moeilijk binnenkomen

Het eerste gedicht in de bundel Berichten van het front heet ‘Oudjaarstoespraak’. (7) De ik, die dichteres Anna Enquist ons voorstelt, richt zich tot de lezer ‘namens de werkgroep gedupeerde dichters’.  Het laatste gedicht heet ‘Afscheidsgroet’ en begint met: “Ach lezer, die mij tot het einde gevolgd heeft …” De laatste regels van het slotgedicht staan in de aansporende wijs: “Hoe dan ook is hier mijn afscheidsgroet: wantrouw de woorden. Luister goed. En koester muziek.” (59) Wat nu, Anna? Krijgen we hier gewoon adviezen voor omgaan met rouwenden?

De bedoelde groep dichters zijn door het leven gedupeerd omdat zij rouwen. Zij hebben een kind verloren. Dat wens je niemand toe, zou je zeggen. Maar in de eerste strofe gebeurt dat wel: “… en wens u kinderen toe die niet de eindstreep halen voor u zelf de drempel over bent, dit jaar.” Nou, nou. Al lezend worden wij zo voorbereid om het thema. En met een retorische truc lokt de ik ons nog verder: “Wij schrijven door, u hoeft het niet te lezen, …” Wat dan – we willen het nu weten – wat kunnen wij wel naast ons neerleggen? Sombere kost, zegt de ik-persoon, een bitter bordje. Op de laatste dag van het jaar. Weer een jaar hebben de dichters-van-verloren-kinderen de last getorst. Deze ik heeft ervoor gekozen om de poging te wagen iets ervan te overzien: in gedichten. “Wij kneden het gemis totdat het op de bladzij past.”

Aan het slot spreekt de ik dus zijn of haar dankbaarheid uit. De dichter ging geen gemakkelijke weg. Als je de bundel uit hebt, heb je werk verzet. Of overgekomen is wat op de bladzijden ‘gekneed’ is? “Ik denk het / maar hier staat slechts tekst, een schema / dat u vullen zal. Of niet. Het zij zo.” De afscheidsgroet moet het doen met de onvermijdelijke onwetendheid. Wat weet een dichter van de receptie? Je hebt woorden en zinnen geschreven. Het is op blad gedrukt. De lezer is aan zet. De lezer die het uit ervaring weet. En die het niet heeft meegemaakt. Zoals ik. Ik doe een poging haar te volgen.
Het gedicht heet: ‘Naar beneden’. (35)

Vanaf veilige hoogte inzoomen op de kleine
omheinde ruimte, met angst voor landing.

Onder de vijgenboom vervliegt de bezwete
schim van het kind tot een onverschillige leegte.

Struiken als doorgegroeid kapsel rond een oud
gezicht. Geen welkom, geen woord. Bestemming

bereikt. Nu thuisraken. Afleiding afschudden.
Liggen, niet op je rug met die hemel voor ogen

maar tegen de grond, mond en neus in de aarde. Voel
nu eindelijk eens wat hier stierf, hier bestond.

De eerste zin heeft geen subject. Een wat technische notitie over wat iemand doet of te doen staat: inzoomen. De kleine ruimte blijkt even verder een plek met bomen en struiken. Er is een plek om te liggen. Met je gezicht op de grond. Misschien hebben we simpelweg de beweging van staan naar knielen en liggen. Staan als de ‘veilige hoogte’ en liggen als het ‘voelen wat hier stierf’. Zijn we op de plek waar het kind omkwam?

Het is niet het kerkhof, lijkt me. Dat is een tuin die echt ingericht is om nabestaanden en anderen welkom te heten tussen de doden. Zijn de doden daar? Vraag het tien mensen en verwacht verschillende antwoorden. In dit gedicht is de schim vervlogen ‘tot onverschillige leegte’. Dat is een pijnlijke notitie. Maar wel de harde realiteit. De plek is leeg. De dode is begraven. Waarom de schim ‘bezweet’ wordt genoemd, weet ik niet. Ik zit ook te zoeken naar de betekenis van het ‘oude gezicht’. 
Ik stel me de oude plaats van ongeluk voor als begroeid met struiken. Het is een tijd geleden gebeurd. De tijd ging verder en begroeide te plaats. Geen welkom en daarom misschien des te meer een opdracht: ‘Nu thuisraken. Afleiding afschudden.’ En jezelf de opdracht geven om te gaan liggen. Om ‘eindelijk eens te voelen’.
Nou nou, wat een werk dat rouwen. Zonder voelen geen verwerking? Zonder opdracht geen handeling? Na hoeveel jaar blijf je dit tegen jezelf zeggen?

Het gedicht ‘Naar beneden’ opent de afdeling: ‘Ter hoogte van het gras.’ Een passende start. Met de neus op de feiten. Ik probeer mee te buigen maar het gaat me niet gemakkelijk af. Nu ik erover schrijf, gebeurt het een beetje. Maar het gedicht is niet een gemakkelijk voertuig voor mijn welwillende lezerempathie.

Als de ik-persoon in het laatste gedicht afscheid neemt. verwijst zij in het voorbijgaan naar de gedichten in de bundel: hittegolven (43), hoogvlakte (24), onzalige passages (?), blauwe walm van Demeters brommer (12 ?), de duizendknoop (41) en de hop (42), de zilverpopulier (?). Veel is tekst gebleven voor mij, eerlijk gezegd. De invulling komt schaars tot stand. Nu is de dichter daar al een beetje op voorbereid. ‘Of niet. Het zij zo.’ En dat is waar. Het zij zo. Ik weet het zelf als dichter. De eerste afnemer ben je zelf. En dat is soms gewoon mooi zat.


Naar aanleiding van: Anna Enquist, Berichten van het front.3 Amsterdam/Antwerpen: Arbeiderspers, 2023 (eerste druk 2020)