Verzoening geschiedt

De vraag naar het lijden houdt me al tientallen jaren bezig. Het lijden was onderwerp van studentengesprek tijdens de theologische studie in Kampen (1981 – 1987). Leed kwam dichtbij toen mijn jongste zus een zoon kreeg met een ernstige lichamelijk beperking. De waaromvraag komt keer op keer terug in situaties waarin mensen hun hart voor mij openen als pastor. Met name het overlijden van jonge kinderen raakt mij diep. Ik snak naar gidsen die inzicht bieden in het doolhof van leed. Is er een theologie die het monster recht in de bek kijkt?

 

Wat mij betreft is er één theoloog die dat in Nederland doet: prof. dr. A van de Beek. Er is maar weinig dat ik niet van hem gelezen heb. Zijn boeken die speciaal over het lijden gaan, horen thuis in de rij van vijf theologische boeken die diepe invloed op mij hebben gehad. In zijn boek over Job neemt Van de Beek je mee naar de grens van wat ik durf te denken over God.
Het verhaal is gauw verteld: Job is rijk en gezegend met een mooi gezin. Alles wordt hem uit handen geslagen. Zijn vrouw en hij groeien door het leed uit elkaar en zijn vrienden komen hem de les lezen. Wat Job niet weet, en de lezer wel, is dat het hele drama gevolg is van een weddenschap tussen God en satan: zal Job zijn vertrouwen in God opgeven als hem ‘zonder reden’ leed overkomt? Satan zegt ja, God zegt nee.

 

Het boeiende van het Bijbelboek is dat de satan aan het slot niet meer voorkomt. God echter des te meer. Eerst powerplay vanuit de storm, daarna door ‘herstelbetalingen’ aan Job. De zwaar geplaagde man krijgt alles dubbel terug. Op dat punt aangekomen, zegt Van de Beek: “Wie thuis is in het strafrecht van het oude Oosten, weet meteen wat dit betekent: er is hier sprake geweest van onrechtmatige vervreemding … God heeft niet eerlijk gehandeld tegenover Job.” (91). Hier word ik kortademig. Nog zo’n uitspraak van Van de Beek: “De Heilige zelf zegt: ‘Ik heb niet recht gehandeld.’ Wat God gedaan heeft, kan niet overeind blijven. Het deugt niet.” Ik aarzel. Ik heb geleerd dat je God alles kan zeggen, maar nooit dat Hij is verkeerd heeft gedaan. Van de Beek doet dat wel. Ik ervaar dat als een wenkend perspectief. Zeg het maar: “God, je hebt ten onrechte mijn vader al weggenomen!” en toch, ik krijg het niet of nauwelijks over mijn lippen. Ik heb de neiging om steeds weer te buigen voor de vrije, soevereine God. Je weet wel, dat van die klei en de pottenbakker.
Wie mag wie aanspreken?

 

Voor Van de Beek ligt hier een direct verband met de christologie, Goede Vrijdag, het heilig avondmaal, het hart van de christelijke kerk. “Het ene zinnetje over de dubbele rijkdom die Job krijgt, is even godslasterlijk als de formule die de christelijke gemeente voor haar rekening neemt: ‘Wij gedenken de dood van de Here.’ Daar gaat het niet zomaar over de meester, maar over de dood van de Heilige Naam, van Israëls God.” (91-92).

 

De laatste jaren merk ik dat ik dat dieper tot mij door laat dringen: het schokkende, godslasterlijke van Golgotha. Het creëert ruimte in mijn hart. God neemt mij serieus, ik mag Hem ook serieus nemen. God mag mij ter verantwoording roepen. Ik hem ook. Ik kan ermee leven dat Hij zich tijdens het leven niet verantwoordt – anders dan in wat Hij al heeft laten zien op Golgotha. Ik vereer de God die leeft en die dood geweest is in Jezus Christus. Maar ik reken op tijd en ruimte na de terugkeer van de Heer. Ik heb een aantal situaties waarover ik Hem ernstig wil bevragen: de dood van mijn vader, de dood van kinderen die ik moest helpen begraven, en dan laat ik het hemeltergende leed van miljoenen stervelingen elke dag maar even buiten beschouwing.

 

Van de Beek helpt mij om uit te zien naar die ontmoeting met de Heer, die God is. Hij wijst op Job 19,25-27 als het meest spannende in het hele boek. Job zegt het daar ronduit: God zal tegen God optreden. Zo zal Job recht worden gedaan (60). “Maar ik weet: mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden.” En dan gaat de held verder: “Nadat mijn huid aldus geschonden is, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde; mijn nieren in mijn binnenste versmachten van verlangen.”

 

God kijkt in de betraande ogen van allen die lijden in zijn wereld. Hij zal de tranen afvegen. Wij zullen elkaar ontmoeten, ‘aanschouwen’ zegt Job, na het laatste oordeel, voorbij de bemiddeling van het geschreven woord of de verkondiging: “Voor wat in deze ontmoeting gebeurt, kunnen we geen woorden vinden. Het laat zich ook niet aanduiden. Verzoening gebeurt in de ontmoeting. Verzoening geschiedt.” (97).

 

Ik houd vol.

 

Naar aanleiding van: Dr. A. van de Beek, Rechtvaardiger dan God: Gedachten bij het boek Job. Nijkerk: Callenbach, 1992. Over dit thema schreef Van de Beek nog uitgebreider in: Waarom? Over lijden, schuld en God. Nijkerk: Callenbach, 1984.