Over schaamte

“Aan de rand van het bos in een huisje onder de rozestruik woonde de bladluis. Hij schaamde zich. Hij wist niet waarvoor, maar hij schaamde zich altijd, zolang hij zich kon herinneren. ’s Ochtends als hij wakker werd bloosde hij als hij eraan dacht dat hij het was die daar in bed lag. En als hij uit bed stapte zei hij: “Het spijt me.” (434)

 

Wij vergelijken ons met anderen. Je kunt omhoog vergelijken (jij voelt je minder dan de mensen tegen wie je opkijkt), je kunt omlaag vergelijken (jij voelt je hoger dan de mensen op wie je neerkijkt). Hierbij kan schaamte een rol gaan spelen. Omdat je niet voldoet aan de standaard van de mensen om je heen, voel je je rot. Je krijgt de indruk dat de ander jou geen goede vader, moeder, collega, buurman vindt en je schaamt je als hij denkt dat hij gelijk heeft. Het kan ook je uiterlijk betreffen. Jouw neus, jouw oren, jouw borsten voldoen niet aan wat de mensen om je heen normaal of mooi vinden. Dat gevoel van tekortschieten kan zo sterk worden dat je je hele bestaan betreurt. Sorry, dat ik besta. Dat is waar Tellegens bladluis mee tobt. “Hij had zijn ramen en deuren zorgvuldig dichtgetimmerd. Want als er iemand naar binnen zou kijken en hem zou zien, wat zou hij dan van hem denken? Niets goeds!”

 

Op een ochtend hoort de bladluis iemand langs lopen. Het is de eekhoorn. Die realiseert zich ineens dat daar de bladluis woont en hij probeert naar binnen te kijken. Eekhoorn ziet niets maar vermoedt dat de bladluis toch thuis is. Dus roept hij: “Bladluis, ik ben het, de eekhoorn. Zal ik morgen bij je op bezoek komen?” Als er geen antwoord komt, voegt hij eraan toe: “Morgenochtend?” en loopt weer door.

 

Dit moet iemand als de bladluis door merg en been gaan: een bezoek is de erkenning dat je bestaat! Nog sterker, je bent blijkbaar de moeite waard. Maar dat is nu juist wat hij niet gelooft. Ik moet denken aan de Schepper die mens komt opzoeken: “Mens, waar ben je?” (Genesis 3,9). Hij kent de mens, de mens kent Hem, zij hebben samen avondwandelingen gemaakt en toch wil de mens op een bepaald moment geen bezoek. Hij verbergt zich als de bladluis. “De bladluis zat in het donker te beven. Op bezoek, bij hem: nog nooit had hij zich zo diep geschaamd. “Het spijt me,” riep hij, toen de eekhoorn hem al lang niet meer kon horen.” Hij schreef hem diezelfde middag nog een brief dat de eekhoorn niet moest komen.

 

Vanaf dat moment gaat het verhaal glanzen. Wat kan je doen om schaamte bij iemand weg te nemen? Het is niet zo moeilijk om te bedenken wat iemand zelf kan doen om zich niet meer te hoeven schamen. Hij moet zijn gedrag aanpassen. Of zij moet haar uiterlijk veranderen. Leef volgens de groepsnorm en je hoeft je nergens voor te schamen. Maar als de schaamte op het niveau van je bestaan zelf is belandt, is ook je initiatief aangetast. Verlegen en beschaamd als je bent weer je alle goede aandacht af. Goedbedoelende mensen zoeken contact en worden afgewezen. Wat te doen?

 

De eekhoorn schrijft een brief terug: “Beste bladluis, Goed. Ik zal niet komen. Maar ik wil je wel iets geven. Je bent vast wel eens jarig. Wat wil je hebben? De eekhoorn.” (435) Briljant! De bladluis dwingen hem te ontvangen werkt averechts. Hij moet in zichzelf iets waardevols gaan ontdekken. Alle pogingen staken helpt ook niet. De bladluis zal zich blijven schamen. De eekhoorn probeert een verlangen wakker te roepen. Wat wil je hebben, wat wil je ontvangen van mij?

 

Ik moet denken aan de vraag die God eens aan koning Salomo stelde. De HEER verscheen in een droom en vroeg hem: “Vraag wat je wilt, Ik zal het je geven.” (1 Koningen 3,5) Er komt daarna een mooi antwoord.  Op andere momenten moet God dieper graven. Dan opent hij het hart van mensen. Als verlangen begint te branden, wakkert Hij het graag aan.

 

Het valt de bladluis niet mee om wat te willen. “Ik moet iets vragen, dacht hij. Dat moet, anders gaat hij natuurlijk voor mijn deur staan roepen: ‘Schaam je! Schaam je!’ Net zo lang tot ik mijzelf verfrommeld heb.” (435) Hier begint het zelfbesef te werken. Hij zit volstrekt vast in de klem die hij zichzelf heeft omgedaan. Maar hij begint te onderkennen hoe vernietigend het is. Dus komt er laat op de avond toch een brief terug bij de eekhoorn: “Beste eekhoorn, De geur van honing wil ik wel. Maar alleen de geur. De bladluis.” (435).

 

De volgende morgen wordt de bladluis wakker. Gewoontegetrouw wil hij zich al direct gaan schamen. Plotseling kringelt de geur van honing door de schoorsteen naar binnen. “Toen bloosde hij en golven van schaamte sloegen over hem heen. Maar het was een ander soort schaamte dan zijn gewone dagelijkse schaamte. Vreemd, dacht hij. Wat zou dit voor schaamte zijn? Met zijn ogen dicht, de geur van honing voorzichtig opsnuivend, dacht hij verbaasd aan zichzelf.”

 

Ik denk dat het goed gaat komen met de bladluis.
Zeer bedankt, eekhoorn.

 

Naar aanleiding van: Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles: 313 verhalen over de eekhoorn en de andere dieren. Met prenten van Mance Post: Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2001.