Over meevoelen

Mijn galblaas moest eruit. Het was niet meer te doen. De koliekaanvallen hadden de schrik er goed in gejaagd. Het ongemakkelijke dat zoiets plotseling kan opkomen waar je ook bent, was de aanleiding geworden: de operatie werd gepland. Het was voor mij de eerste keer dat ik als patiënt in het ziekenhuis lag. Ik keek mijn ogen uit (vooraf, tenminste) en voelde de machteloosheid. Je wórdt rondgereden, je wórdt beplakt met sensoren en met naalden gestoken, je wórdt in slaap gebracht en weer wakker gemaakt. Zit ik beroepshalve vaak naast het bed, nu lag ik erin.

 

Kan ik me nu beter inleven in een ziekenhuispatiënt dan voorheen? Dat verwacht ik wel. Ik heb het nu zelf meegemaakt en weet wat het is om je autonomie grotendeels kwijt te zijn. Je bent overgeleverd aan de deskundigen. De goede zorg van lieve mensen troost je in de momenten dat jij zwak en hulpbehoevend bent. Ik snap nu beter nog waarom er zoveel lotgenotengroepen zijn.
Maar kun je ook meevoelen zónder zelf ervaring te hebben? Mensen snakken soms naar meeleven van mensen die niet hetzelfde hebben meegemaakt.

 

“Ik zou me zo graag eens samen met iemand mismoedig voelen,” krast de kraai. (608) Daarom vraagt hij aan de eekhoorn of hij niet ook mismoedig kan worden. “Al is het maar alleen vandaag?” Heel verleidelijk om zo’n vraag serieus te nemen. Even helemaal aan de ander gelijk te worden. Ik kan me voorstellen hoe dat helpt: je voelt je minder geïsoleerd. Als jij als enige mismoedig bent tussen blijde mensen, sta je er alleen voor. Ben je samen mismoedig… ja, dan wat?
Waar word je nu het meest mee geholpen?

 

Tellegen laat haarfijn zien wat het betekent als je probeert te worden als de ander. De eekhoorn heeft geen idee hoe dat moet, mismoedig worden. De kraai wil hem daarom graag helpen. Je moet de moed opgeven, zegt hij. “De eekhoorn fronste zijn voorhoofd en probeerde de moed op te geven. Maar dat had hij nog nooit gedaan. Hij leunde onhandig tegen de iep die daar stond.” De kraai adviseert hem vervolgens om zijn schouders te laten zakken. En het hoofd ook. De eekhoorn voelt een eigenaardig dof gevoel in zijn hoofd. De kraai knikt instemmend en zo staan zij daar aan de rand van het bos. “Ik ben blij dat jij nu ook mismoedig bent,” zei de kraai. “Anders is het altijd zo saai.” Als de eekhoorn dan denkt aan ‘zware, sombere taarten op langdradige verjaardagen’ en zijn schouders nog wat laat zakken, is de kraai helemaal opgetogen … “en wanhopig sloeg hij een zwarte vleugel om de eekhoorn heen.” (609).

 

Wat heeft de kraai nu bereikt? Het moment van opgetogenheid kan toch zijn wanhoop niet verdrijven. Ik heb dan ook al lang geleden geleerd dat echte hulp de combinatie is van nabijheid én afstand. “… dicht genoeg bij zijn om te begrijpen en niet te verminken wat een ander zegt, en ver genoeg af zijn om te kunnen helpen, dat is het ideaal, “ aldus psychoanalyticus Harry Stroeken in Kleine psychologie van het gesprek. (21).

 

Is dat ook niet de vondst van de menswording van de Schepper? Voor zover wij mensen daar iets van kunnen vatten zien we precies die combinatie:

 

“Nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden. Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde. Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden.” (Hebreeën 4,14-16).

 

Iemand die me snapt en toch anders is en blijft.
Ik trek me aan Hem op.

 

Naar aanleiding van: Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles: 313 verhalen over de eekhoorn en de andere dieren. Met prenten van Mance Post: Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2001.

 

Harry Stroeken, Kleine psychologie van het gesprek. Meppel/Amsterdam: Boom, 1988.