Over het Hogere

“Op een ochtend liepen de eekhoorn en de mier door het bos. ‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ vroeg de eekhoorn. ‘Naar de verte,’ zei de mier.” (625) Lichtvoetig én gewichtig, knap hoor, dit wordt een Tellegenverhaal over één van de grote levensvragen. Is er leven na de dood? Ontwikkelen we ons omhoog met elkaar door de geschiedenis heen? Het stellen van de vraag alleen al scheidt de geesten. Naast kritische, sceptische of zelfs cynische mensen zijn er de optimisten. Zij hebben idealen over een betere wereld en zetten dat om in daden. Zij geloven in het hogere dat te bereiken is in de verte.

 

“Ze liepen door een onafzienbare vlakte. Zo nu en dan passeerden ze een rotsblok, en boven hun hoofd zeilde soms een klein wit wolkje door de reusachtig blauwe lucht. Urenlang liepen ze door. Toen stonden ze plotseling voor een muur. Het was een grote, hoge muur. Er groeide klimop tegen en de stenen waren brokkelig en verweerd. Ze liepen een eind langs de muur. Er was nergens een gat of een poort, en er kwam ook geen eind aan de muur.”

 

Aan de andere kant is niets. Geen lucht, geen kleur, geen geluid. Maar het is er ook niet stil. Ze ruiken er niets. Je kunt er niet overheen vliegen en ook als de mier onder de muur door probeert te graven stuit hij op niets. “De mier kroop terug en ging naast de eekhoorn staan. Hij sloeg de aarde van zich af. ‘En toch moet er een andere kant zijn,’ zei hij. ‘Dat moet!’ ‘Waarom moet dat?’ vroeg de eekhoorn. ‘Dat moet!’ schreeuwde de mier, ‘dat moet!’ Hij stampte op de grond en liep woedend heen en weer. ‘Er moet iets zijn!’” (627)

 

Niets is verschrikkelijk. Zou dat niet de drijfveer zijn van denken sinds mensheugenis, van speuren, zoeken, geloven, offeren en dienen? De mens is ongeneeslijk religieus ook al doet niet iedereen aan God. Niets is verschrikkelijk. Je wilt op een bepaalde manier boven jezelf uitstijgen. Het hogere verbeelden en je daaraan overgeven. Eigentijds idealisme (verslag van recent onderzoek vanuit de Universiteit van Tilburg) omschrijft dat fraai: “Het Hogere is de verbeelding van een geheel waarmee ik mij verbonden weet  en waardoor ik mij geroepen voel tot onbaatzuchtig handelen.” (16)

 

Het is de eekhoorn die in het verhaal de wending maakt: “Als daar niets is, dacht hij, dan is hier dus alles. Hij keek naar de lucht en de vlakte en het bos in de verte en de mier naast hem. Dat is dus alles, dacht hij. Meer is er niet. Hij knikte en was tevreden over wat er was. Meer hoeft er ook niet te zijn, dacht hij.”

 

Dat is het punt. Ook zonder een transcendente God en het leven na de dood kun je vrede vinden. Het hogere is nu veelvormig aanwezig, is de conclusie in Eigentijds idealisme. “Aan het begin van de eenentwintigste eeuw zijn er echter veel meer terreinen waarop mensen zich aan het Hogere kunnen wijden. Voor Nederland denken wij dan aan initiatieven op sociaal of moreel gebied, bijvoorbeeld het doen van vrijwilligerswerk, het geven aan goede doelen of het beschermen van mensenrechten. Bovendien lijken zich nieuwe initiatieven te ontwikkelen, waarbij het hogere geen sacrale en ook geen sociale maar juist een vitale vorm aanneemt. Voorbeelden daarvan zijn zelfverwerkelijking (door therapie of meditatie), extatische ervaringen (met drugs of extreme sporten) en activisme op het gebied van natuur of milieu.” (15)

 

De eekhoorn en de mier gaan terug. De mier vindt de wereld tegenvallen. De eekhoorn weet ook wel een paar dingen die hem tegenvallen in de wereld, zoals bedorven honing, staartpijn of onleesbare brieven. Maar later op de avond zitten ze samen te eten. Zij hebben het over van alles en nog wat. Behalve over de wereld en over niets.
Dat kan. Ik voor mij houd het erop dat er iets is. Meer nog: Iemand.
Met Hem houd ik de moed erin.

 

Naar aanleiding van: Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles: 313 verhalen over de eekhoorn en de andere dieren. Met prenten van Mance Post: Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2001.

 

Gabriël van den Brink, Eigentijds idealisme: een afrekening met het cynisme in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2012. Deze publicatie berust op een groter onderzoek naar De Lage landen en het Hogere dat tussen 2008 en 2011 werd uitgevoerd aan de Universiteit van Tilburg.