Mijn Vader, uw Vader

Het bekende Opwekkingslied ‘Abba, Vader’ gaat over exclusieve verbondenheid en de daarbij passende trouw. Wie dit lied zingt gelooft dat God nooit loslaat. Jij van jouw kant verlangt ernaar altijd vurig voor Hem te zijn. Jouw menselijke wil mag levenslang worden bepaald door de Heer. En door Hem alleen. Het lied is een volwassen verwoording van de asymmetrische verhouding tussen God en de individuele gelovige. Dat is opvallend omdat de aanspraak ‘Abba Vader’ in de laatste decennia steeds meer is opgevat als peutertaal: papa, of in het Engels: daddy. Het duidt dan op een bijzondere vertrouwelijkheid. Ik hoor mensen het gebed beginnen met ‘Lieve Papa’ en dan het verlangen verwoorden om in een onherbergzame wereld een sterke hulp te hebben. Ook impliceert men de onvoorwaardelijk liefde van een God die dichtbij is en geen eisen stelt of falen niet vergeldt.

 

In 1966 publiceerde de Duitse Nieuwtestamenticus Joachim Jeremias (1900-1979) een artikel hierover waarin hij stelde dat het in de Joodse wereld van daar en toen de vaderlijke aanspraak door het kleine kind. Dat Jezus dat doet in relatie tot God in de hemel is uniek en duidt op zijn intieme relatie met de Vader. Er kwam veel kritiek op het artikel van Jeremias. “Abba isn’t daddy,” reageerde James Barr en beriep zich op taalkundige gronden. Jeremias kwam terug op zijn gedachten. Wel hield hij staande dat het informele taal was. Prof.  Van de Beek bespreekt het onderwerp in zijn boek over God de Vader. Hij is systematisch theoloog en analyseert met gebruik van de Bijbels-theologische gegevens: “Het belangrijkste wat met de aanduiding ‘Vader’ voor God wordt bedoeld is dat God hoog verheven is. In een patriarchale maatschappij heeft een vader gezag en iedereen is aan hem onderworpen.” Het gaat niet om intimiteit maar om onderwerping. Dat geldt ook voor het jodendom van de tweede tempel en in de omringende culturen: de Romeinse keizer werd ‘vader’ genoemd. Als christenen God als Vader noemen stellen zij dat Hij hoger gezag heeft dan de keizer.

 

“Het tweede wat met de titel ‘Vader’ voor God wordt aangegeven is dat Hij genadig is.” Dat is volgens Van de Beek juist verbonden met het vaderlijk gezag van God. God is Vader voor de mensen die Hij uitgekozen heeft. Zijn aangenomen kinderen kan Hij als vader vergeven. Zo heeft Hij Israël behouden en zo zal Hij ook de gemeente van Joden en heidenen niet laten ondergaan. “Dit vergevende vaderschap wil echter allerminst zeggen dat God een softe vader is. … Een vader moet streng zijn en zijn zonen terechtwijzen, want het is een schande als hij zonen heeft die niet deugen. Nog groter is echter de schande als hij zijn zonen zou moeten ontkennen of vernietigen. Daarom gaat hij altijd met zijn kinderen door. Dit wil allerminst zeggen dat er geen gevoelens van medeleven zijn. Die zijn echter ingebed in de patriarchale structuur van het gezag van de vader.” (52) Sterk, dat Van de Beek ons hier wijst op het contextuele van de vaderlijke eer. (Denk aan de beoordeling van seksuele activiteit van opgroeiende kinderen destijds, zie mijn blog over Hooglied).

 

Hij noemt het voorzien in de behoeften van kinderen het derde aspect van het vaderschap. “Men zou Psalm 103 kunnen zien als expressie van wat Gods vaderschap in de bijbelse context betekent: Hij is de hoogste koning, omringd door zijn legerscharen die hem dienen en zijn wil uitvoeren, Hij vergeeft omdat Hij weet wat voor maaksel we zijn en Hij verzadigt ons met dagelijks brood.” (53) Het gaat dus in alles over gezag en macht. Dat is algemeen terug te vinden in het vaderschap-taalveld in het Midden-Oosten. Het is niet uniek voor Jezus. Sterker, Jezus eigen gebruik wijkt er niet vanaf maar past erbij. Zijn Abba-gebed in Getsemane gaat over onderwerping. (Markus 14,36) Het is geen moment van intimiteit. We lezen over angst, verdriet en shock. Er blijft alleen gehoorzaamheid over. Het gaat hier over heilige Vader, niet lieve Vader. (54) En omdat het gaat om een goddelijke hoogheidsaanspraak, verbiedt Jezus mensen om zich ‘vader’ te laten noemen. (Matteüs 23,9) Alleen God is vader. Men had trouwens in die cultuur wel intieme woorden voor ‘vader’ in het Grieks (papias, vadertje). Dit komen we in het Nieuwe Testament niet tegen.

 

Het Abba-gebruik van de gemeente staat in Galaten 4,6 in het teken van vrijheid. We zijn geen slaven meer maar kinderen. Niet kleine kinderen maar volwassen zonen, in tegenstelling tot minderjarigen. “Onvolwassen kinderen moet men allerlei regels opleggen. Zij hebben immers nog niet het vermogen zelf de juiste beslissingen te nemen. … Het gebruik van Abba wijst dus niet op een intieme relatie van een kind, maar op een verhouding waarin volwassen kinderen zelf de weg kunnen vinden in de vrijheid waarin zij door Christus worden gesteld.” (56) Ook in Romeinen 8,15 staat het in het kader van vrijheid. Het gaat om delen in Christus lijden en je schikken naar de Vader. Christenen brengen niet of moeilijk uit zichzelf de moed van volwassen kinderen op. Christus bidt dus voor ons. “Het is de kerk als eschatologische gemeenschap in de Geest, die ‘Abba, Vader’ zegt, en niet de gelovige op zichzelf die altijd verkeerd bidt omdat de heiligheid, de rechtvaardigheid en de wil van de Vader hem te hoog zijn. Ten diepste is de aanspraak Abba allereerst een aanspraak van de Zoon en de Geest de Vader. Het is een trinitarisch gebed, waarin de Zoon zich overgeeft aan de wil van de Vader en de Geest deze wil voltrekt door een gemeente te vormen die leeft in de vrijheid van Gods kinderen en Hem als ‘Abba, Vader’ belijdt.” (57)

 

Alles bij elkaar is de conclusie dat Opwekking 261 dicht tegen het Bijbels getuigenis aan zit. Maar wat dan te denken van het sterk aanwezige verlangen van christenen naar intieme nabijheid van de vriendelijke God? Van de Beek is er snel klaar mee. Hij heeft er geen goed woord voor over. “We kunnen ons afvragen waarom de opvatting dat abba een intiem woord voor ‘vader’ is zo hardnekkig is. Het antwoord lijkt me simpel: ‘Omdat men het aangenaam vindt.’ Veel christenen aan het begin van de eenentwintigste eeuw verlangen naar een God die heel dichtbij is, die warmte en geborgenheid geeft. Ze verlangen naar een God die zo veel mogelijk aan hun verlangens tegemoet komt. Tegenover de harde werkelijkheid zoeken zij een God die zachtheid en goedheid is en zo nabij mogelijk is om dit verlangen te vervullen.” (58) Ondanks zichzelf noemt hij volgens mij wel een belangrijk punt: de harde werkelijkheid. Die zit ons dwars. Niet dat zij nu harder is dan vroeger, maar de draagkracht is afgenomen. Hoe, dat weet ik niet. Maar blijkbaar zijn we ons meer van onze angsten bewust en brengen wij onze wanhoop luider onder woorden. We nemen de positie in van het kleine kind dat door de ouder gerustgesteld wil worden. Met volwassen moed de vreeswekkende realiteit doorstaan is steeds minder gelovigen gegeven. Ik heb het idee dat de generatie van na WO II dat had: dankbaar en geduldig in leven en sterven, vol vertrouwen op de Vader van Jezus Christus. Omdat wij in zijn genade tot zijn kinderen zijn aangenomen, om Jezus’ wil. Om het met Van de Beek te zeggen: “…het orthodoxe geloof is gegrond in een paradoxaal wonder dat de Here der heerlijkheid gekruisigd is, in wie en met wie wij sterven en in wie en met wie wij opstaan in heerlijkheid, als goddelozen die gerechtvaardigd worden.” (59)

 

Dr. A. van de Beek, Mijn Vader, uw Vader: Het spreken over God de Vader (Spreken over God 3.2). Zoetermeer: Meinema, 2017

 

 

Opwekking 261:

 

Abba, Vader, U alleen,
U behoor ik toe,
U alleen doorgrondt mijn hart,
U behoort het toe.
Laat mijn hart steeds vurig zijn,
U laat nooit alleen,
Abba, Vader, U alleen,
U behoor ik toe.

 

Abba, Vader, laat mij zijn,
slechts van U alleen,
dat mijn wil voor eeuwig zij,
d’Uwe en anders geen.
Laat mijn hart nooit koud zijn, Heer,
laat mij nimmer gaan,
Abba, Vader, laat mij zijn,
slechts van U alleen.