Intertekstualiteit

Door het werk van literatuurwetenschapper Julia Kristeva (* 1941) is enkele decennia geleden het begrip intertekstualiteit gangbaar geworden. Teksten communiceren, niet alleen met oude of nieuwe lezers maar ook met oudere of eigentijdse teksten. “Een intertekstuele relatie tussen teksten is de creatieve verwerking van vroegere teksten in een latere tekst.” (Van Luxemburg, Bal en Weststeijn, 50). Wat heeft de auteur bewust of onbewust gedaan met de teksttraditie en wat wil hij ermee bereiken bij de lezer?

 

“Als er één boek is waarbij aandacht voor intertekstuele relaties met andere bijbelboeken een absolute noodzaak vormt, dan is het wel I-II Kronieken,” schrijft Panc Beentjes in zijn sterke hoofdstuk over Kronieken in De Bijbel Literair. Hij toont met voorbeelden aan hoe de auteur passages uit Samuel-Koningen bewerkt. Het beeld van de koningen David en Salomo wordt tot in de details van de vertelling bijgesteld.
Een voorbeeld: in 1 Kronieken 17,14 lezen wij: “… maar Ik zal hem in mijn huis en in mijn koninkrijk voor eeuwig stand doen houden, en zijn troon zal voor eeuwig zeker zijn.” (Herziene Statenvertaling) Het is een fragment uit het gesprek tussen koning David en de profeet Nathan. De profeet kondigt aan dat de zoon van de koning op de troon zal zitten in Jeruzalem. De schrijver van Samuël noteerde dit aldus: “Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn.” (2 Samuël 7,16 HSV) Het is simpel te constateren dat wij hier twee afwijkende weergaven hebben van één situatie. De Kronist grijpt in op de brontekst, hij doet aan herschrijving. “Door de geschiedenis te herschrijven recht het boek Kronieken alle schijnwerpers op David en Salomo. Het gaat niet langer om de latere koningen en hun zonden, maar ons David en Salomo in hun messiaanse gestalte. Niet om de David en Salomo die zijn geweest, maar om deze koningen als teken van eschatologische hoop,” volgens Koert van Bekkum in zijn artikel over ‘Bijbelse geschiedschrijving’. (122) De Kroniekenschrijver biedt een doorlichting van het verleden voor hun eigen tijd en situatie. Zo slaat het boek een brug tussen toen en nu. V. Philips Long typeert het als een vorm van expliciet maken. “That is to say, the Chronicler draws forth and makes explicit what was only implicit in 2 Samuel 7. Perhaps it is this practice of making the implicit explicit that best explains the chroniclers alteration of the pronouns in verse 14.” (83-84)

 

Van Peter Enns heb ik geleerd dat deze manier van tekstverwerking past in de periode van de literatuur van de Tweede Tempel. Deze uitdrukking is gangbaar voor de periode van 516 voor Chr., de voltooiing van de herbouw van de tempel tot haar vernietiging in 70 na Chr. (106-107) De moderne standaard van tekstbehandeling wijkt sterk af van wat we in die tijd aantreffen. “They were not motivated to reproduce the intention of the original human author. They were much more concerned to dig beneath the surface to reveal things (‘mysteries,’ as the Qumran scrolls put it) that the untrained and impatient readers would miss.’ (121). Aan de hand van een dozijn voorbeelden uit het Nieuwe Testament laat Enns zien dat de Heer Jezus en zijn apostelen deze methode toepasten. Onder andere: hoe Jezus Hosea 11,1 vervuld verklaart in Matteüs 2,5 (122-124) of hoe Paulus Jesaja 49,8 actueel maakt in 2 Korinte 6,2. (124-126) Wat de apostelen dreef, was het geloof dat Jezus van Nazaret God-met-ons was en uit de dood was opgestaan. Zo worden oudtestamentische teksten uit de ene context overgeplaatst in een andere waarbij helder wordt wat het finale doel wat waar Israëls geschiedenis heen bewoog. (142) Enns karakteriseert dit als christotelisch lezen. (143, zie ook 148, 167-8) Het gaat niet om Christus te zien in elke oude tekst (het gevaar bij christologisch of christocentrisch lezen), maar om het doel of de completering te laten oplichten: Christus, de levende Heer. De schrijvers van de Nieuwtestamentische geschriften gebruikten de toen bekende methoden om hun boodschap over Jezus te communiceren. Hun methode was niet uniek, die was juist heel herkenbaar voor hun tijdgenoten.

 

Als intertekstualiteit een vorm van dialoog is, dan speelt zich dat dus af op verschillende niveaus. Let wel, eerst tussen gebeurtenis en tekstverslag. Koert van Bekkum besluit zijn uitleg van 1 Kronieken 17,14 zo: “Ten slotte is het zinvol gebleken na te gaan op welke manier de tekst precies is vormgegeven en hoe deze bij de eerste lezers en hoorders is overgekomen. Door nauwgezet het retorische effect te bestuderen van de vertelmiddelen die worden ingezet, is nog duidelijker geworden wat de klassieke gereformeerde theologie al zegt, namelijk dat de heilige geschiedenis (de gebeurtenissen zelf) en de geschiedenis van de openbaring (de beschrijving en belichting ervan) niet samenvallen. Vaak is er enige afstand tussen tekst en geschiedenis.” (125)
Daarna gaat de tekst nieuwe dialogen aan. Tekst met eerste lezers, tekst met latere lezers, latere tekst met eerdere tekst, latere tekst met latere lezers. Zo lezen wij de Bijbel: vanuit onze actualiteit gaan we in gesprek met het verleden, dat zich aandient in verschillende lagen. We gaan die dialoog aan met het oog op vandaag en de toekomst. Zo ontstaat er betekenis voor ons leven als volgelingen van Jezus Christus.

 

Kevin Vanhoozer helpt ons dan ook de laatste stap te maken. Ons leven is een tekst om gelezen te worden: “Finally, the reader’s life too is a kind of text, constituted in turn by various forms of contemporary discourse (e.g. religious, social, political, familial, etc.)” (132) Zoals de apostel al zei over de gemeente in Korinte: “U bent zelf onze aanbevelingsbrief, in ons hart geschreven, maar voor iedereen te zien en te lezen: u bent zelf een brief van Christus, door ons opgesteld, niet met inkt geschreven maar met de Geest van de levende God, niet in stenen platen gegrift maar in het hart van mensen. (2 Korinte 3,2-3)

 

Naar aanleiding van: Jan van Luxemburg, Mieke Bal, Willem G. Weststeijn, Over Literatuur. Bussum: Coutinho, 1999

 

Panc Beentjes, “I en II Kronieken” In: Jan Fokkelman en Wim Weren, De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties. Zoetermeer/Kapellen: Meinema/Pelckmans, 2003, 442-446

 

Koert van Bekkum, “Bijbelse geschiedbeschrijving – brug tussen Gods werken toen en nu.” In: Hans de Wolf en Pieter Niemeijer (red.), Oog voor eigenheid: Genre als blikrichting voor bijbellezers. Barneveld: De Vuurbaak, 2015 (TU Bezinningsreeks 17), 101-126

 

V. Philips Long, The Art of Biblical History (Foundations of Contemporary Interpretation 5). Leicester: Apollos, 1994

 

Peter Enns, Inspiration and Incarnation: Evangelicals and the Problem of the Old Testament. Grand Rapids, Baker Academic, 2005/2015

 

Kevin J. Vanhoozer, Is there a Meaning in this Text? The Bible, the Reader and the Morality of Literary Knowledge. Grand Rapids: Zondervan, 1998

 

 

Botsingen en tegenstrijdigheden in de Bijbel zijn een feest, zegt Jan Fokkelman: “We kunnen ze beschouwen als een uitdaging aan ons adres om op een vrijmoedige en speelde manier om te gaan met de Bijbelteksten. Ze moedigen ons aan om geen houterige of kwezelachtige hermeneutiek (uitlegkunde) te bedrijven  die de ongelooflijke diversiteit van de bijbelboeken indikt tot één versimpelde, alleenzaligmakende waarheid. De wrijvingen en conflicten die we zien gebeuren tussen de teksten hebben recht van bestaan en scheppen juist een enorme ruimte voor het frank en vrij overpeinzen en bespreken van duizelingwekkende mogelijkheden. De Bijbel vraagt nergens om één uit graniet gehouwen dogmatiek en overal om een creatieve en persoonlijke respons.” (De Bijbel Literair, 32)