Het einde van Markus

Het slot van het boek van Markus, daar is wat mee. Dat zie je in de nieuwste Bijbelvertaling, de NBV van 2004. Na hoofdstuk 16 vers 8 staan drie sterretjes en dan volgt nog vers 9-20. Een noot vermeldt daarbij: “In andere handschriften ontbreken deze verzen.” De grote meerderheid van de handschriften heeft dit lange einde wél, een klein gedeelte niet. Maar als je de noot onder aan de pagina goed leest, blijkt er nóg een alternatief slot van Markus te zijn. Dat staat dan tussen  vers 8 en het eerste vers van het langere einde in. Dat korte stukje heeft nooit veel discussie opgeleverd (het is klaarblijkelijk niet van Markus), maar dat stuk van vers 9 tot vers 20 wel. Volgens de meeste Nieuwtestamentische wetenschappers is het niet van de hand van Markus, maar een latere toevoeging, ergens in de tweede eeuw ontstaan. Een klein deel van de kenners gelooft dat het wel authentiek is. Hoe zit dat?

 

Voor een deel is dit voor ons een probleem omdat wij geen originele handschriften van de apostelen meer over hebben. De handschriften zijn kopieën van kopieën en op een bepaald moment kan een fout of een correctie een heel gevolg krijgen, als die steeds opnieuw overgeschreven wordt. Ook al wordt aangenomen dat al in de tweede eeuw dit langere slot bestond, toch is er al gauw een traditie ontstaan van handschriften dat Markus beëindigt met 16,8. De bekende kerkhistoricus Eusebius van Ceasarea (263 – 339? na Chr.) heeft in een geschrift over tegenstrijdigheden in de Bijbel een aantal dingen gezegd over het  al of niet aanwezig zijn van het lange slot. Dat leidt onder de deskundigen tot een gedetailleerde discussie, die hier te ver voert om weer te geven. We kunnen in ieder geval constateren dat de grote meerderheid van de handschriften de lange tekst wél overleverde. Deze traditie is eeuwenlang de basis geweest voor de vertalingen. Vandaar dat de Statenvertaling uit 1637 geen aanwijzing geeft dat er wat loos is met de tekst. Maar rond de vertaling van 1951 was dat ondertussen veranderd. Wie het nakijken wil, u ziet dat daar de tekst tussen vierkante haken staat. Destijds was dat een manier om aan te geven dat er onduidelijkheid was of het wel of niet bij het origineel hoorde.

 

Is er ook uit de tekst zelf iets op te maken over de echtheid? Wie nauwkeurig leest vindt wel een paar aanwijzingen. De eerste is dat in vers 9 het onderwerp van het verhaal ineens verschuift. Dat waren in vers 1-8 de vrouwen, in vers 9 wordt plotseling ‘hij’ (dat is Jezus) het onderwerp van de tekst. Ook is vreemd dat de vrouwen in 9-20 wél vertellen over het nieuws, terwijl zij in vers 8 nu juist zwijgen. Het lange slot lijkt meer een samenvatting van de verschijningen die uitgebreider aan de orde zijn gekomen in de boeken van Matteüs, Lukas en Johannes.

 

Er is ook onderzoek gedaan naar het woordgebruik. Past het woordbeeld van deze verzen bij de rest van het boek? Dan blijkt dat de afwijkingen groot zijn en dus concludeert men dat het wel niet van Markus zal zijn geweest. Toch is dat niet zo’n sterk argument. De passage is te klein om een goede vergelijking te maken en voor het thema van het stuk (de opstanding en daarna) geldt hetzelfde. Wat wel weer een sterk punt is, vind ik, dat het wat onaf lijkt. Alsof het aantekeningen zijn die nog uitgewerkt moeten worden. Prof Van Bruggen wijst daar op ook in zijn commentaar op het Bijbelboek. Hij wijdt een aparte bijlage aan deze kwestie en doet deze suggestie: “Marcus, die de stenografische verslagen van Petrus’ verhalen uitwerkte, kan het aan tijd of gelegenheid hebben ontbroken om de korte aantekeningen aan het slot (16,9-20) nog op dezelfde manier uit te werken als hij dat in de rest van het evangelie had gedaan.” (413)

 

We komen er nooit helemaal achter. We moeten werken met waarschijnlijkheden. De traditie van de meeste handschriften is niet doorslaggevend, maar spreekt wel sterk mee. We kunnen in ieder geval zeggen dat de boodschap van deze perikoop niet strijdt met de rest van het boek van Markus. Het ligt in dezelfde lijn, met name het accent op het geloof. Het thema geloof en ongeloof is de verbindende draad door de verzen heen. Het ongeloof van de leerlingen wordt omgezet in geloof door Jezus’ verschijningen (vers 9-14) en zo worden zij ingeschakeld bij de verbreiding van het evangelie. (vers 15 – 20) Het geloof in dat evangelie is de weg die tot redding zal leiden (vers 16). Dat spoort met de prediking van de Heer. Zo kan ook het lange slot dienen als stof voor de prediking in onze tijd, met het oog op de geloofskeus in ons leven nu.

 

Naar aanleiding van: J. van Bruggen, Marcus: Het evangelie volgens Petrus (Commentaar op het Nieuwe Testament, derde serie). Kampen: Kok, 1988