Gods instrumenten

De persoon van Jehu krijgt behoorlijk wat tekst in het boek 2 Koningen. Er zijn koningen die minder bedeeld worden. Dit wijst op de belangrijke rol die deze legerofficier speelde, nadat hij koning werd. De levendigheid van het verhaal, de vele details, maken het lezen bepaald niet vervelend. Daar Jehu redelijk onbekend is naast de grote namen van Saul, David en Salomo, is het een uitdaging om in preken over deze persoon Gods bedoelingen voor het voetlicht te halen. Jehu heeft immers zijn rol gespeeld in de geschiedenis die Gód ging met zijn volk, en bepaald in een moeilijke tijd.

 

Eigenlijk kun je de man alleen begrijpen in verband met drie andere mannen. In de eerste plaats is dat de grote profeet Elia. In de tijd dat koning Achab in het Noordrijk zich sterk maakte om de dienst aan Baäl te promoten (hij opent een tempel voor die afgod in Samaria) verhief deze profeet zijn stem. Hij sprak in de lijn van de geboden van Mozes en zegde de koning en de dienaren van Baäl de wacht aan. Hij maakte een begin met de bestrijding van de afgoderij in Israël. Het offerdrama op de Karmel (1 Koningen 18) is daarvan een markeringspunt en de dood van 450 Baäl-priesters toont Gods daadkracht: Hij neemt zijn eigen dreigementen serieus. (zie Deuteronomium  8,19 en 20) Als Elia uit vrees voor de woede van Izebel het land verlaat en bij de berg Sinaï terecht komt, verschijnt de HEER hem daar en geeft hem de opdracht drie personen te zalven: “De HEER zei tegen Elia: ‘Keer terug en ga naar de woestijn van Damascus. Daar aangekomen moet je Hazaël tot koning van Aram zalven. Jehu, de zoon van Nimsi, moet je zalven tot koning van Israël, en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, moet je tot je eigen opvolger zalven. Wie ontkomt aan het zwaard van Hazaël, zal gedood worden door Jehu. En wie ontkomt aan het zwaard van Jehu, zal gedood worden door Elisa. Ik zal in Israël niet meer dan zevenduizend mensen in leven laten, alleen degenen die niet voor Baäl hebben geknield en hem niet hebben gekust.’” (1 Koningen 19,15-18)

 

Het valt op dat de eerste die genoemd wordt een buitenlandse koning is: Hazaël van Aram. De Arameeërs zijn veelvuldig met Israël in oorlog geweest. Maar Hazaël wordt gezálfd! Daarmee wordt hij een messias van de HEER, zoals Saul en David en Salomo dat waren over het ongedeelde godsvolk. Later zal ook Kores of Cyrus van de Perzen die rol krijgen, bij de terugkeer van het volk uit ballingschap. (zie Jesaja 45,1vv) Hij moet dat karwei voor de God van Israël opknappen; zo moet Hazaël dat doen in de tijd dat God zijn onvrede en woede over de afgoderij in Israël manifesteerde. Hij heeft dat ook gedaan. De schrijver van Koningen bericht (het volk zit dan intussen in ballingschap!) dat de profeet Elisa bij de zalving van Hazaël in tranen uitbarstte: “De godsman keek Hazaël lange tijd strak aan en barstte toen in tranen uit. ‘Waarom huilt u, mijn heer?’ vroeg Hazaël, en Elisa antwoordde: ‘Omdat ik weet welke ellende u de Israëlieten zult aandoen. U zult hun versterkte steden in de as leggen, hun jongemannen aan uw zwaard rijgen, hun kinderen de schedel inslaan en hun zwangere vrouwen de buik openrijten.’”(2 Koningen 8,11-12) In de tijd van deze koning nam de HEER al een eerste gedeelte af van het Noordrijk. (2 Koningen 10,33)

 

Als je Hazaël vergelijkt met een groot zwaard, dat schuldigen én onschuldigen in Israël neermaait, dan is het geweld van Jehu te vergelijken met een fijn snijdend mes (de beeldspraak is van ds. H. de Jong in zijn boek: Van oud naar nieuw, de ontwikkelingsgang van het Oude naar het Nieuwe Testament, 112-114 ). Jehu kiest precies zijn slachtoffers uit en ook al zijn de getallen niet gering, toch is hij heel gericht bezig. Tegen het huis van Achab en allen die zich aan hem en zijn vrouw Izebel verbonden hadden. Achab is dan weliswaar zelf al gestorven, maar zijn zoon Joram is het eerste doel van de wraak die Jehu in Gods naam voltrekt.

 

Naast deze twee koningen functioneert Elisa als profeet, de opvolger van Elia. Waar de laatste mee begonnen is, moet de eerstgenoemde de klus afmaken: het opkomen voor de eer van de HEER en het bestrijden en bestraffen van de afgodendienst. Naast het fysieke geweld de kracht van het profetische woord. Jehu toont als koning wel daadkracht, maar het lijkt toch wat beperkt en wat nationalistisch. De buitenlandse invloed van Izebel (zij kwam uit Tyrus, ten noorden van Israël) heeft hij vooral op het oog gehad toen hij de Baälpriesters ombracht. (2 Koningen 10) De nationale cultus van de Baäl liet hij ongemoeid. (2 Koningen 10, 29) Vergeleken met het zwaard en het keukenmes is Elisa’s woord het lancet. Het is namelijk een geestelijk zwaard. Hij hanteert het Woord van God, vergelijk: Efeze 6,17. Dat dringt diep door en schift de gedachten en de overleggingen. (Hebreeën 4,12) Ook bij Elisa vallen slachtoffers. Het is een wonder dat God destijds een rest heeft overgelaten. Dat Elia te horen krijgt dat God zo’n zevenduizend zal overlaten, is een bewijs van genade. Acht overleefden de zondvloed, zevenduizend de wraak van God in de negende eeuw; en ieder die gelooft in de Zoon wordt gered in onze tijd, de tijd van genade. “Nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden. Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde. Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden.” (Hebreeën 4,14-16)

 

Naar aanleiding van: H. de Jong, Van oud naar nieuw: De ontwikkelingsgang van het Oude naar het Nieuwe Testament. Kampen: Kok, 2002