Gemotiveerd evangeliseren

Ik herinner me nog dat ik voor de eerste keer reisde door India. Het was in 1994 en we kwamen in New Delhi aan na een week reizen door Pakistan. In dat land had de alomtegenwoordigheid van de islam op ons indruk gemaakt, in India was dat het hindoeïsme. Overal beelden, symbolen en gebouwen die verwezen naar deze religie. We leerden het zien in de kleren van mensen, sieraden of gebaren en natuurlijk droegen de koeien in het straatbeeld er veel aan bij: het rund is een heilig dier. Verbazing, verwondering, nieuwsgierigheid streden bij mij om de voorrang en soms een vleug bewondering om mooie gebouwen of sierlijke hindoeïstische kunst. Terughoudendheid lieten we merken als hindoes ons in hun rituelen wilden betrekken. Maar verontwaardiging was een emotie die ik me uit die reis niet kan herinneren en eerlijk gezegd ook later niet.

 

Ik moet eraan denken omdat het wel van Paulus wordt gezegd als hij in Athene arriveert: “Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte [op Silas en Timoteüs], raakte hij hevig verontwaardigd bij het zien van de vele godenbeelden in de stad.” (Handelingen 17,16) Het was geen tijdelijke emotionele reactie van de apostel. De Griekse werkwoordsvorm wijst op een permanente staat van agitatie. Het is deze verontwaardiging die hem ertoe aanzet om direct de discussie aan te gaan met Joden in de synagoge, met de Grieken die sympathiek staan tegenover het jodendom en met de mensen op de plaatselijke markt. (17,17) Hij wacht niet op de twee medewerkers, hij is blijkbaar zo getroffen door wat hij ziet dat hij direct aan de slag gaat. Hij zoekt het gesprek met wie hij ook maar tegenkomt.

 

Uitleggers wijzen erop dat dezelfde aanduiding van verontwaardiging in de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt gebruikt om Gods reactie op afgoderij te beschrijven. Zo ontstak God in woede over het maken van het gouden kalf door de Israëlieten (Exodus 32,10; Deuteronomium 9,7-9; 32,16) en bij de verering van Baäl Peor. (Numeri 25,3; Psalm 106,28-29) Hij werd getergd door de afgoderij van het volk in de tijd van de koningen. (1 Koningen 16,26) God wordt getypeerd als een ‘jaloers’ God. (Exodus 34,14; Deuteronomium 4,24; 5,9; 6,15; Jozua 24,19; Nahum 1,2; in de vertaling van 1951: na-ijverig) Dat wil zeggen dat Hij zijn eer niet wil delen met andere goden. (Jesaja 65,2-3; Hosea 8,5) Bovendien is Hij een God die zich laat gelden. Denk aan de bepaling bij het tweede gebod: hij bezoekt de zonde van de ouders aan de kinderen. (Exodus 20,5) Paulus lijkt op de profeet Elia die ook in grote ijver voor God de afgoderij bestreed. (bijvoorbeeld 1 Koningen 18)

 

Dezelfde Paulus schrijft ook: “De liefde is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan.” (1 Korinte 13,5) Opvallend, bij dat niet ‘boos maken’ gaat het om hetzelfde Griekse werkwoord. Gaat Paulus in Athene tegen zijn eigen principes in?  Dat lijkt me niet. Paulus mag dan verontwaardigd zijn, hij spreekt op de Areopagus met alle vormen van beleefdheid en in een rustig betoog. De boosheid brengt hem niet tot een onfatsoenlijke benadering van zijn publiek, het functioneert als de ‘brandstof’ voor zijn acties. “De dwaas geeft uiting aan al zijn gevoelens, een wijze houdt ze in toom,” leerde de Spreukendichter al. (Spreuken 29,11)

 

Hebben wij nu diezelfde drive nodig bij het evangeliseren? Ik las de volgende passage bij John Stott (279, in mijn vertaling uit het Engels): “ …deze inwendige pijn en verschrikking, die Paulus ertoe bewoog om het goede nieuws met de afgodendienaren van Athene te delen, moet ons eveneens bewegen. Motieven zijn belangrijk op elk gebied. Omdat we rationele mensen zijn, moeten we niet alleen weten wat we moeten doen, maar ook waarom we dat zouden moeten doen. Motivatie voor zending is belangrijk, niet het minst in onze tijd waarin de vergelijkende studie van religies velen ertoe heeft gebracht het doel en het unieke karakter van Jezus Christus te ontkennen en het concept van evangeliseren en bekeren van mensen te verwerpen. Hoe kunnen christenen, in weerwil van groeiende tegenstand, het voortbestaan ​​van de wereldevangelisatie rechtvaardigen? Het meest gebruikelijke antwoord is om te wijzen naar de Grote Opdracht, en inderdaad biedt gehoorzaamheid een krachtige stimulans. Mededogen is echter hoger dan gehoorzaamheid, namelijk liefde voor mensen die Jezus Christus niet kennen en die daarom vervreemd, gedesoriënteerd en verloren zijn. Maar de hoogste aansporing van alle is ijver of jaloezie voor de glorie van Jezus Christus. God heeft hem tot de hoogste plaats van eer bevorderd, zodat elke knie en tong zijn heerschappij zou erkennen. Wanneer hem zijn rechtmatige plaats in de levens van mensen wordt ontzegd, moeten we ons innerlijk gewond voelen en ijveren voor zijn naam.”

 

Stott wijst op drie motieven: de opdracht, het mededogen en de ijver voor Jezus’ glorie. Hij vindt de tweede motivatie beter dan de eerste en de derde het mooist. Ik heb mijn twijfels hierbij. Je kunt beter zeggen dat de soorten motivatie in verschillende situaties van kracht zijn. Als je in een moment van vertwijfeling overweegt hoe weinig mensen tot geloof komen in je omgeving, is het denken aan de opdracht een goede manier om je motivatie in stand te houden. Ook al zou je in je hele leven niemand tot geloof zien komen, toch blijf je het goede nieuws doorgeven. Het is een vorm van gehoorzaamheid aan de opdracht van de Heer die jij liefhebt.

 

Mededogen heb ik niet met iedereen. Ik ken wel mensen die heel graag willen geloven, maar het lukt niet; met hen voel ik mee en vanuit mededogen zal ik alles in het werk stellen om hen te laten zien hoe het kan: geloven in Jezus terwijl je er soms niets van begrijpt. Maar ik ken ook mensen die zich bewust afzijdig houden en geen interesse tonen. Zij zijn niet zielig en ik heb met hen ook geen mededogen. Als het laatste oordeel komt, zullen zij volkomen eerlijk behandeld worden door de Heer. Zij zullen instemmen met het besluit dat zij permanent van God verwijderd zullen leven; dat is slechts het verlengde van wat zij in hun leven al kozen.

 

Als Stott spreekt over ‘innerlijk gewond voelen’, dan moet ik eerlijk zeggen dat ik dat niet ken. Vloekende mensen om mij heen raken niet mijn geloof en als ik op televisie mensen God hoor lasteren, zap ik weg. Ik vind het eerder smakeloos dan dat het mij verwondt. Wel kan ik op m’n beste momenten grote ijver voor God voelen. Dat is als ik zelf weer overweldigd ben door het voorrecht Hem te mogen kennen. Ik krijg in gesprekken, zowel in de gemeente als daarbuiten, veel energie als ik merk dat mensen willen luisteren naar de Heer.

 

Ik respecteer de verontwaardiging van de HEER. Als Hij voor zijn eer opkomt, heeft Hij daartoe het volste recht. Maar ik heb diezelfde verontwaardiging niet nodig om voor Hem missionair actief te worden. Je leest het van Paulus in Athene, niet elke situatie roept het bij hem op. Je leest het ook niet van Petrus of Johannes. Maar door zijn boosheid eens goed te overwegen, ben ik wel beter mijn eigen motivatie gaan snappen. Dat is ook wat waard.

 

Naar aanleiding van: John Stott, The Message of Acts (The Bible Speaks Today). Leicester: Inter-Varsity Press, 1990