Gedurfd tegendraads

Tot de bekendere teksten uit Hooglied behoort het refrein: “Meisjes van Jeruzalem, ik bezweer je bij de gazellen, bij de hinden op het veld: wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken voordat zij het wil.” Deze uitspraak komt nog twee keer terug, in hoofdstuk 3,5 en in 8,4, in verkorte vorm. Het is een bezwering, een eed-formule. Abraham zei tegen zijn knecht: “Ik wil dat je me bij de HEER, de God van de hemel en de aarde, zweert dat je voor mijn zoon geen vrouw zult zoeken onder de Kanaänieten, onder wie ik hier woon.” (Genesis 24,3) Kun je bij iets anders zweren dan God? Jonatan liet David zweren ‘bij zijn liefde’ om zijn beloften te houden (1 Samuël 20,17), maar elders in het hoofdstuk wordt de naam van de HERE gebruikt. (20,3) Hier in Hooglied treffen we de enige plaats waar je hoort zweren bij de dieren.

 

En dat is ‘shocking secular’ volgens André LaCocque (* 1927, oudtestamenticus) in zijn uitdagende Romance, she wrote:  “…invoking wild animals of the field, a totally blasphemous utterance.” (62) Hij wijst erop dat het Hebreeuws hier bekende betekenissen oproept. Er staat: ik bezweer je bij de ‘sebaot’ (gazellen) en de ‘ayelot hassadeh’ (hinden van het veld). Het woord voor gazellen klinkt vrijwel identiek aan het woord voor heerscharen of legermacht: zebaoth, een aanduiding die bij de Godsnaam wordt gevoegd. Het tweede roept de klank op de ‘El shadday’ en dat betekent ‘God almachtig’. Joodse luisteraars zullen de klankovereenkomst niet gemist hebben. (63)

 

Het is één van de vele voorbeelden die LaCocque aandraagt om zijn stelling te onderbouwen: Hooglied maakt het sacrale profaan. Het protesteert tegen de minderwaardige plaats van het vrouwenprofiel in de profetische traditie. De taal van beschaamde liefde tussen Jahwe en Israël (bijvoorbeeld in Hosea 2,4-15) wordt door de componiste van Hooglied benut om de fysieke erotiek en het aards emotionele verlangen te verwoorden. In antwoord op profetische teksten met hun wantrouwen in de vrouwelijke seksualiteit neemt de auteur een trots vrouwelijk standpunt in. “In this respect, Canticle 4 describing female nudity in ecstatic term starkly contrasts with the uniformly negative prophetic evocations. Canticle 4 is the only place where the female is not ‘saved by becoming a mother’ (1 Tim 2,15), but is glorified in her eroticism.” (36)

 

Hooglied draait in feite de scene van Genesis 2 en 3 weer terug. (118) Naaktheid en bekleding staat in het paradijsverhaal in het kader van schuld, schaamte en bescherming. In Hooglied ontkleedt de jonge vrouw zich (5,3), in hoofdstuk zeven wordt haar lichaam onthullend beschreven. Waar de kleding wordt genoemd, krijgt het direct de geur die verrukking brengt. (4,7) “De naaktheid van Hooglied weerspiegelt die van de tuin van Eden,” zegt Frank G. Bosman in zijn kleine theologie van de erotiek, “toen de wereld nog zonder zonden was, en laat zien dat naaktheid niet iets is om je voor te schamen, maar om te vieren. De twee geliefden in Hooglied kennen even geen zonden meer, geen gevallen wereld vol ellende en verdriet. Ze staan naakt en kwetsbaar tegenover elkaar en ze verdrinken in elkaars aanraking van die naaktheid.” (41)

 

Kwetsbaarheid gaat in Hooglied dus samen met vrouwelijk zelfrespect, een assertieve houding en de vrijmoedigheid om religieuze taal en betekenis in het profane te gebruiken. Tot en met de eed-formule toe. In de ideale werkelijkheid van het rijk Gods zal zweren volstrekt ongepast zijn. Ja is ja en nee is nee, voor wie Jezus volgt. (Matteüs 5,33-37) Maar onderweg kunnen wij zo nu en dan nog wel een bekrachtiging gebruiken. (2 Korinte 1,23) Dan is God toch de hoogste instantie?
Wie verzint het om te zweren bij de gazellen en de hinden?
Waarom deze dieren?

 

Zij symboliseren eenvoud en bekoorlijkheid, denkt H.M. Ohmann in zijn boek De koning te rijk: “Geen directe aanroeping van Gods naam, dat niet, maar als ze bezweert bij de gazellen en de hinden – wie wordt niet vertederd bij het zien van deze dieren, die eenvoud en bekoorlijkheid symboliseren –  betrekt ze indirect haar God, die ook de Maker van deze dieren is, in haar eed.” (57) Dat laatste is te veel inleving van de professor, mij dunkt. Deze dieren staan voor vrijheid en spontaniteit, vermoedt een degelijk Duits commentaar (Keil en Delitzsch). Zoals deze dieren laat ook de liefde zich niet dwingen. Zijn het de geliefde dieren geweest van de godin Astarte? Was het een gevleugeld woord uit de liefdespoëzie destijds? Moeten we er een verwijzing in zien naar Spreuken 5,19 waar de vrouw vergeleken wordt met hinde en ree (niet de gazelle)? G. Ch. Aalders trekt in de Korte Verklaring van Hooglied deze conclusie: “Het is ook niet zo erg, dat we hier niet tot zekerheid kunnen komen; waar het vooral op aan komt is de inhoud van de bezwering.” (53)

 

Nou wacht even. Laten we nog even verder kijken in Hooglied 2,9: “Als een gazelle is mijn lief, als het jong van een hert.” De vergelijking is de uitgelaten vrolijkheid, gracieuze bewegingen, grote snelheid, typeringen die voor een sterke jongen kunnen gelden. In 2,17 (en bij 8,14) komt het springen van de gazellen naar voren. Zoals de gazellen met grote sprongen kunnen vluchten, zo moet ook haar geliefde dat doen. Als in 4,5 de deinende borsten van de vrouw vergeleken worden met kalfjes, komt er achteraan ‘als de tweeling van een gazelle’. Wat denken we dan: liefelijk, zacht, kwetsbaar, teer? (zie ook 7,4) Kortom, de gazelle is een dier dat op verschillende manier kan dienen in een vergelijking. De mens leeft tussen de dieren (4,8) en spiegelt zich eraan, op uiteenlopende momenten. Dat brengt De Jong tot de volgende creatieve uitleg: deze velddieren kennen hun bronsttijd. Zij bestoken elkaar niet met prikkelende woorden. Zij hebben een periode voor seksualiteit omdat er voortgeplant moet worden, daarna is het afgelopen en rustig. Zo zou het eigenlijk bij de mens ook moeten gaan. Dus liefdesliedjes om elkaar op te winden…, houd daarmee op! De Jong concludeert dan overigens wel terecht dat de jonge mensen zich er in hun lied niet aan houden. De tegenstem wordt genegeerd! (358) Hooglied is tegendraads, gedurfd tegendraads.

 

Naar aanleiding van: André LaCocque, Romance, She Wrote: A Hermeneutical Essay on Song of Songs. Harrisburg, Pennsylvania: Trinity Press International, 1998. André LaCocque was hoogleraar Oude Testament aan het Chicago Theological Seminary.

 

Frank G. Bosman, God houdt van seks: Kleine theologie van de erotiek. Kampen: Kok, 2015

 

H.M. Ohmann, Het Hooglied: De koning te rijk. Barneveld: De Vuurbaak, 1988

 

G. Ch. Aalders, Het Hooglied, opnieuw uit de grondtekst vertaald en verklaard3. (Korte Verklaring der Heilige schrift). Kampen: Kok [z.j.]

 

H. de Jong, “Hooglied: Ars Amandi Christiana.” In: idem, Van oud naar nieuw: De ontwikkelingsgang van het Oude naar het Nieuwe Testament. Kampen: Kok, 2002, 350-376