De structuur van Matteüs

Als Bijbellezers het hebben over de ‘de vijf boeken van Mozes’, dan bedoelen zij de eerste vijf boeken uit de Bijbel: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Omdat het bekend is dat Mozes de opdracht kreeg om zaken op te schrijven (Exodus 17,14; 24,4; 34,27; Deuteronomium 31,9), wordt in aansluiting bij de traditie die uitdrukking gebruikt. Bij het bestuderen van het eerste evangelie uit het Nieuwe Testament wordt wel gesproken over ‘de vijf boeken van Matteüs’. Het is onderzoekers opgevallen dat in het boek van de evangelist een aantal grote redevoeringen is opgenomen en dat er dan volgt: “Toen Jezus deze rede had uitgesproken…”, zie 7,28; 11,1; 13,53; 19,1 en 26,1. Dat is inderdaad een opvallende structurerende formule. Door de eerste twee en de laatste drie hoofdstukken van het boek als inleiding en uitleiding te beschouwen (preambule en epiloog), kom je op een middendeel waarin vijf redevoeringen zijn opgenomen. Bepaalde uitleggers zagen een verband met de vijf boeken van Mozes en wezen op een theologische betekenis: Matteüs wil Jezus op deze manier aanwijzen als de vervulling van de Torah en als de meerdere van Mozes.

 

Erg bevredigend is dat echter niet. Het is nogal een onderschatting om het gedeelte over de arrestatie, de dood en de opstanding van Jezus (hoofdstuk 26-28) als een ‘epiloog’ te beschouwen. Het is de climax van wat er verteld wordt. De geboortegeschiedenis slechts als inleiding? Nee, ook dat is te weinig. Andere voorstellen om de structuur van het boek van Matteüs te duiden, leiden alle aan het zelfde euvel: er is geen strikt literaire aanwijzing te vinden die een bevredigende indeling geeft. Wat in het onderzoek wel naar voren kwam, is dat het boek net als de andere evangeliën een plot heeft. Het woord plot betekent zoiets als ‘verwikkeling’ of ‘intrige’ en het hoort bij het vertellen van verhalen: er is een gebeurtenis die zich ontwikkelt. Een schrijver kan allerlei stijlmiddelen inzetten om die ontwikkeling zo te vertellen dat de climax er voor zijn publiek zo goed mogelijk uit komt.

 

Als wij op die manier het evangelie van Matteüs lezen, dan blijkt het belangrijk om te letten op de locaties die genoemd worden. Al in hoofdstuk 2 moeten moeder Maria, Jozef en het kind Jezus de wijk nemen naar Egypte. (2,13) Bij terugkeer is het God die de weg wijst naar Galilea. (2,22) Jezus zal niet opgroeien in Judea, in  de hoofdstad vlakbij de tempel. Toch is Judea wel het gebied waar Johannes de Doper zijn komst voorbereidt. (3,1) Jezus laat zich door Hem dopen, maar wordt vervolgens door de Geest naar de woestijn geleid. (4,1) Maar als Hij de verzoekingen heeft doorstaan en terugkeert in Judea, hoort Hij dat Johannes is gevangen genomen. Matteüs schrijft dan dat Hij ‘uitwijkt’ naar Galilea. (4,12) Het werkwoord ‘uitwijken’ wijst op de dreiging. Wat Johannes overkwam kan Hem ook overkomen!

 

In hoofdstuk 12,15 komen we opnieuw het werkwoord ‘uitwijken’ tegen: “Jezus besefte dat en week uit naar elders.” Dat volgt direct op de opmerking dat de Farizeeën plannen maakten om Hem te vermoorden. We zien langzaam een rode lijn zich aftekenen. Jezus, de zoon van God, die geboren wordt om de zonden van de mensen op zich te nemen (1,21), heeft geen rust in eigen land. De dreiging is continu aanwezig en dringt hem ertoe steeds andere plaatsen te bezoeken en zijn plannen aan te passen. De dood van zijn neef en voorloper, Johannes de Doper, is een markeringspunt: “Toen Jezus hiervan hoorde, week hij per boot uit naar een afgelegen plaats waar hij alleen kon zijn.” (14,13) Jezus bezoekt zelfs gebieden buiten het eigen land, het ‘gebied van Tyrus en Sidon’. (15,21)

 

De Galilese periode eindigt in het evangelie van Matteüs in 18,35. Vergelijking met het evangelie van Johannes leert dat Jezus in deze periode verschillende keren Jeruzalem heeft bezocht. (Johannes 5,1vv; 7,1vv) Matteüs vraagt alle aandacht voor het werk in Galilea. Wel merk je vanaf 16,21 dat Jezus de aandacht gaat richten op de hoofdstad, Jeruzalem: “Vanaf die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden door toedoen van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, en dat hij gedood zou worden, maar op de derde dag uit de dood zou worden opgewekt.” Het hele slot (vanaf Matteüs 19,1) in is hier in feite al samengevat. Dit gedeelte zal niet slechts een uitleiding blijken te zijn, maar het hoogtepunt. De dreiging wordt intenser en de gebeurtenissen gedetailleerder beschreven. Wat in hoofdstuk 1 over zijn persoon is gezegd, blijkt aan het slot op dramatische wijze waar te worden: “… want hij zal zijn volk bevrijden van de zonden.” (1,21) Dat is de kern van het plot. Daarvan getuigen het kruis op de heuvel even buiten de stad en het lege graf.

 

Dan is het mooi om te zien hoe de evangelist ons nog één keer meeneemt naar Galilea, het noorden van het land. Daar begon Jezus met preken: “Het koninkrijk van de hemel is nabij, kom tot inkeer.” Het was de vervulling van de woorden van Jesaja, die gesproken had over een volk dat in duisternis wandelt, maar nu een groot licht zag. (Matteüs 4,16 en Jesaja 9,1) Jezus geeft de leerlingen de opdracht om na de opstanding naar Galilea te gaan. (26,32 en 28,16) Daar klinken dan de woorden die een sterke impuls hebben gegeven aan de wereldwijde verspreiding van het evangelie. Waar de lezer in het eerste hoofdstuk de hoofdpersoon leert kennen, leert de hoofdpersoon aan het slot van het boek elke lezer zichzelf kennen: beschouw jezelf als onderdeel van deze geschiedenis. Tot aan de voltooiing van de wereld zal Jezus bij zijn gemeente zijn. (28,20)

 

Kortom: het boek lezen als een dramatisch verhaal met een sterke plot loont de moeite en geeft structuur, zeker als je daarbij let op de verschillende locaties in het verhaal.

 

Naar aanleiding van: Peter Schmidt, “Het evangelie volgens Matteüs” In: Jan Fokkelman en Wim Weren, De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties. Zoetermeer/Kapellen: Meinema/Pelckmans, 2003, 499-512