Christus in Hooglied

Hoe komt Christus ter sprake in het Hooglied? De Heer zelf geeft aanleiding tot deze vraag: “U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben. Welnu, de Schriften getuigen over mij.” (Johannes 5,39) Wie dat op Hooglied toepast, komt er nog niet zo makkelijk uit. In deze bundel liefdesliederen tref je nergens een verwijzing naar de tempel of de offerdienst. Ook thema’s als schuld en vergeving komen niet of nauwelijks ter sprake in Hooglied. Waar vind je verwijzingen naar de dood of opstanding?

 

Deze vragen verraden ons enge beeld van Christus. Door sterke nadruk op de rechtvaardiging van de zondaar creëren wij blinde vlekken voor de brede werking van Gods verlossing. Dit is al beter: waar vinden we God in Hooglied? En dan hebben wij het over: God, de Vader van Jezus Christus, door de heilige Geest. Zo ontstaat inzicht. Want de Vader van Jezus Christus is de Schepper. Het werk van zijn handen komt ter sprake. De man, de vrouw, de liefde, de angst en de vrijheid, de aantrekking en de afstoting, het gaat over iets diep ingrijpends in Gods creatie. Zingen over liefde is een werk van de creatieve Geest van Christus. Hij inspireert gevoelige geesten en de creatieve auteur van Hooglied is zeker zo iemand. Deze erotische poëzie ontvangen wij in het kader van het grote verlossingswerk van de Schepper. De Vader zond zijn Zoon om ons te redden, naar lichaam en ziel. Als wij het lichaam buiten de verlossing houden, vervallen wij tot ketterij.

 

Nu heeft eeuwenlang de allegorie de boventoon gevoerd bij de uitleg van het Hooglied. Wat is allegorie? De letterlijke betekenis, die de uitlegger ziet, is niet de ‘eigenlijke betekenis’ van het Bijbelwoord. Het gaat bij de allegorie om de toepassing ervan op andere gebieden van het leven. Toegepast op Hooglied: je leest in de liederen over de liefde tussen een man en een vrouw, maar het gaat om Christus en de gemeente. De boodschap zoek en vind je in de geestelijke zaken van het geloof, los van de concrete fysieke en emotionele liefde die het lied beschrijft.

 

Dat is bedenkelijk. Zo negeer je de tekst zelf. Het gaat je om zaken die bij andere Bijbelgedeelten vandaan komen. Dergelijke uitleg verliest zich snel in spitsvondigheden. Dat doet gewrongen aan.  “Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen door uw sluier heen.” (4,3 in de Herziene Statenvertaling) De kanttekening bij de (eerste) Statenvertaling wijst op het rood dat ook het uiterlijk van de granaatappel kenmerkt. De slaap is ook de wang, deel van de schoonheid. “Doch hier betekent het schaamte en eerbaarheid in de ledematen der Kerk, zich nauw wachtende van iets te doen of te spreken, waar zij schaamrood van worden.” Het is bijna een omkering: de liedschrijver bejubelt het vrouwelijk fysiek, de uitlegger maakt er een kenmerk van terughoudendheid van voor gelovigen. Dit is geen uitleg. Dit is inleg.

 

Blijft dan alleen het aller concreetste over? Gewoon erotiek? Nee, dat is te weinig. Het Hooglied is poëzie. Beeldspraak komt voort uit verbeelding. De werkelijkheid lijkt voor meer dan een betekenis vatbaar. Misschien is er toch een leerpunt van de allegorie over te nemen. Want het grote Bijbelse verband van Oude en Nieuwe Testament doet er toe als je een enkel Bijbelboek uitlegt. Dat verband zegt: de Schepper van het lichaam is de HEER die wij kennen en aanbidden als de Vader van onze Heer. (Genesis 1, Johannes 1) Dan is het niet vreemd dat de schepping als beeld en patroon kan dienen om iets van de verhouding met Hem te verduidelijken. Of zijn karakter te leren kennen. Het menselijk lichaam wordt bij Paulus het beeld van de ideale samenwerking tussen leden in de gemeente. (1 Korinte 12) Het menselijk huwelijk reflecteert de liefde tussen Christus en de gemeente. We kunnen het ook omdraaien: uit de verhouding van Christus en de gemeente kan de apostel een vermaning afleiden voor het leven in het huwelijk. (Efeze 5) Schepping, verlossing en vernieuwing stromen uit één bron: de ene God.

 

Daarom is het wel gepast om waar de tekst van Hooglied dat toelaat te verwijzen naar andere aspecten van het leven. Ik las een voorbeeld met verrassende uitkomst. Mimi Decker-Dijs (zij promoveerde op het Hooglied) ontleedt in een prikkelend artikel de karakters van de mannelijke en vrouwelijke spreker. De innerlijke structuur van een personage, zegt ze, wordt gekenmerkt door een normerende waardeschaal: “Wat een personage goed of slecht vindt, waarin het hogelijk is geïnteresseerd komt in de loop van het verhaal vooral tot uiting in het handelend optreden van personages. ‘Doen en laten’ zeggen immers meer dan woorden wie iemand is.” (44)

 

Als zij het mannelijk handelen beschrijft, blijkt dat hij vooral erotische bewondering voor de vrouw ten toon spreidt. “Maar hoewel zijn geliefde hem mateloos boeit, en hij niet genoeg van haar lijkt te krijgen, toch is deze minnaar geen toonbeeld van trouw.” (49) Hij laat haar tot twee keer toe in de steek: 3,1-2; 5,2-7. Hij komt lichtgeraakt en ongeduldig over. “De man uit het Hooglied komt en gaat echter als een oosterse koning precies wanneer en zoals het hem belieft.” (49) Er speelt een machtsmotief. (verg. Hooglied 3,6-11)
De ik-uitspraken van de vrouw in het Hooglied zijn anders gemotiveerd. Bij haar tref je zorg voor haar geliefde aan. Zij spreekt de taal van begeerte en verlangen, maar ook van angst en ontreddering, van bewondering, bezwering en wijsheid. “Binnen de ideologie van het Hooglied is de vrouw, veel meer dan de man, gericht op de totale mens. De erotiek is voor de vrouw in de relatie met haar geliefde als vanzelfsprekend meegegeven. Erotiek en sexualiteit hebben voor deze vrouw geen waarde op zich; zij wil slechts het liefdespel spelen met deze ene man: haar geliefde.” (57; zie bijvoorbeeld 7,12-14)
Mimi Deckers-Dijs ziet juist in de vrouw het beeld van God: “Zij is grondeloos bedroefd als zij geconfronteerd wordt met zijn ontrouw. Bedroefd zoals de God uit de TeNaCH bedroefd is wanneer Israël hem weer eens ontrouw is. De man wordt door deze vrouw telkens opnieuw geaccepteerd, zoals God de mens telkens opnieuw accepteert.” (58) Het mannelijke optreden is binnen de theologie van het Oude Testament eerder een blasfemie.

 

Dat is te zeggen. Maar er is meer tussen die twee in Hooglied. De liefde als spel van aantrekken en afstoten zie ik in deze analyse niet terug. Maar ik leer van Deckers-Dijs wel letten op het Christusprofiel bij de man en de vrouw. Bij de vrouw zie ik een onvoorwaardelijk betrokken zijn op haar lief. Zij verdraagt de teleurstelling of afwijzing (serieus of gespeeld) en let inderdaad op de totale mens. Zo zie ik God in Christus leven tussen de mensen op aarde in de beschrijving van de evangelisten. Maar de Heer spreekt tijdens zijn verblijf op aarde ook over vertrek, op reis gaan, terugkeren en tóch aanwezig in de tussentijd. Zo kan de man in Hooglied ook iets van Gods karakter weerspiegelen. Het is hier niet een kwestie van kiezen: man en vrouw vertonen het beeld van de Heer. Dat bedoelde de schrijver van Genesis toch toen hij schreef dat God de HEER de mens schiep naar zijn beeld, “mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.” (Genesis 1,27)?

 

Naar aanleiding van: Mimi Deckers-Dijs, ‘Omkering van de allegorie: JHWH God als een verliefde vrouw.’ In: Maria ter Steeg, Harriëtte Blankers, Mimi Deckers-Dijs & Marieke van Baest, De verlokking van de liefde: eenzaamheid en erotiek bij mystieke vrouwen. Aalsmeer, DABAR/Boekmakerij Luyten, 1994, 43-61

 

Lees over de allegorie ook hoofdstuk 2 van: Rein Bos, Wij hebben gehoord dat God met u is: Preken uit het Oude Testament. Zoetermeer: Boekencentrum, 2004

 

Jakob van Bruggen, Het kompas van het christendom:  Ontstaan en betekenis van een omstreden bijbel. Kampen: Kok, 2002 vertelt waar de oerformulering van de viervoudige Schriftbetekenis vandaan komt: “De klassieke formulering van deze leer vinden we in het vermaarde distichon van de Scandinavische Augustinus van Dacië (gestorven in 1282). Zijn twee-regelig vers vormde voor generaties studenten in de Middeleeuwen de hermeneutische leidraad. Het luidt als volgt:

 

Littera gesta docet, quid credas allegoria
Moralis quid agas, quo tendas anagogia

 

En de vertaling is:

 

De letter onderwijst de feiten; wat je geloven moet leert je de allegorie
De zedelijke betekenis geeft aan wat je moet doen en de eschatologische waarop je je mag richten.” (170-171)

 

Van Bruggen legt uit dat het hier niet om vier, maar om twee betekenissen van Bijbelteksten gaat: letterlijk (de feiten en gesproken woorden) en geestelijk/allegorisch. Er is maar één geestelijke betekenis die aangeeft wat de feiten en woorden voor ons betekenen. Die geestelijke betekenis gaat over geloof (quid credas), hoop (quo tendas) en liefde (quid agas). Door het overwegen van de feiten en woorden in de tekst kom je tot betekenis die opbouw betekent voor het geestelijke leven. “Die drie facetten zijn facetten van het geestelijk leven, niet van de tekst. Maar het zijn facetten die in het verlengde liggen van het doel van de tekst die nu eenmaal gegeven is tot opbouw van de heiligen.” (171)

 

allegoria (Gr.): zinnebeeldig. in beelden spreken
anagogia (Gr.), van het werkwoord an-ago: opheffen, opslaan van hoofd, ogen etc.