Kwestie van smaak?

Jaren geleden kreeg ik een tas voor gedichtenbundels. Een vriendin van ons werkte bij een bibliotheek in de buurt. Daar werd de voorraad nog eens bekeken en een deel van de poëzie ging weg. Zij wist van mijn liefde voor het gedicht dus kwam er een tas vol afgeschreven gedichtenbundels bij ons binnen. Daartussen zat een heel klein boekje: De Gedichten van Theun de Winter (* 1944).
Het zijn er tien. Eerder gepubliceerd een Amsterdam Studentenblad, Popria Cures. En toen uitgegeven, in 1972. Ik heb de gedichten gelezen en bij een ervan bleef ik haken. Dit kleine werkje:

Laatst op de tram
bleek een
in gedachten verzonken
Neger
de zitplaats bestemd
voor invalide
bezet
te houden.

Het eerste dat ik dacht, was: zou dit nú nog kunnen? Het woord ‘neger’ is taboe geworden. Dat was het begin jaren ’70 van de vorige eeuw zeker niet. Maar als wij hier nu de tijdscorrectie eens doorvoeren en ‘Zwarte’ lezen waar ‘Neger’ staat. Wat gebeurt er dan? Dan nóg denk ik: waarom is gedichtje aan de prullenbak ontsnapt en waardig bevonden om gepubliceerd te worden? En vervolgens zelfs gebundeld?

Het voorwoord van De Gedichten is van K. Schippers (pseudoniem van Gerard Stigter (1936 – 2021), dichter en prozaschrijver die in 1996 de P.C. Hooftprijs kreeg). Hij schrijft dat het erop lijkt dat zich hier voor het eerst in de geschiedenis van de dichtkunst iemand opstaat om ons op onze eigen smaak te wijzen. (7) Wij worden dus uitgedaagd om van de gedichten wat te vinden. “… de gedichten van Theun de Winter zijn geschreven om aanleiding te geven tot smaak”. (9) Of dat niet al eerder in de geschiedenis van de poëzie gebeurd is, laat ik even in het ironische midden. Maar ik moet toegeven: enig nadenken over dit klein poëem, roept wat wakker bij me. Wat is het?

We hebben het over een zwarte man. Hij houdt de plaats bezet die voor een invalide bestemd is. Dat kan gebeuren. Je let niet goed op. Je bent, zoals beschreven, ‘in gedachten verzonken’. Lees waar ‘Neger’ staat man, of vrouw of kind of jongen of jongere of senior en je hebt gewoon niks. Maar dat alles staat er niet. Er staat ‘Neger’. Hij let niet op en de volgende suggesties kunnen gemakkelijk worden opgeroepen: zwarte mensen letten normaal nooit op. Of: het is opvallend dat deze zwarte in gedachten verzonken is, want denken kunnen zij niet. Of: het is wel passend want hij is gezien zijn huidskleur invalide.

Hoe ook, dat dit eenvoudige zinnetje van zeventien woorden een betekenisvol gedicht is, heeft te maken met het centrale woord ‘Neger’. Met hoofdletter. De cursief geplaatste woorden lijken me de weergave van de tekst bij het bewuste stoeltje. Dat soort zitplaatsen zijn er inderdaad in de tram. Het is er een teken van dat wij met elkaar het normaal vinden dat mensen met een beperking zo ongehinderd mogelijk kunnen reizen in het Openbaar Vervoer. Bij overmatige drukte hoeven zij niet aan de stangen te hangen. Maar nu deze zwarte persoon er gaat zitten, geeft hij er blijk van dat hij zich daar niet aan stoort. Want, laten we wel wezen, is het een excuus als je in gedachten verzonken bent? Zo ja, dan is er niets aan de hand. Het kan jou en mij overkomen. Waarom is dit dan een zin met lading die opgenomen is in de bundel De Gedichten van Theun de Winter? Als we het als een beladen zin moeten behandelen, dan moeten wij hier dus iets opmerkelijks aantreffen. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat de dichter hiermee juist wil benadrukken hoe gek het is als je dit observeert en er vervolgens een afkeurende lading aan geeft. Dan bedoelt hij eigenlijk: hier is niets vreemds aan de hand, tenzij jij het er van maakt. Dan is het gedichtje de test voor de lezer: kijk jij zo? Of haal je je schouders erover op? Ik reken mij tot die laatste groep. En daarmee heb ik een oordeel over de eerste groep.
Zou K. Schippers dat bedoelen met ‘aanleiding tot smaak’?


Naar aanleiding van: Theun de Winter, ‘Laatst op de tram’ in: De Gedichten. Amsterdam: Rap 1972,21.

Lente zingen

Een leeg gewaaide boom, wat is dat?
Dan is er sprake geweest van wind. Langdurig, of kort heel hard. Al het blad eraf gewaaid. Een boom leeft met de seizoenen, dus het kan een boom-in-de-winter typeren. De zomer was de tijd vol blad. De herfst bracht met zich mee dat het blad ging verkleuren. De band met de tak en stam werd losser. Een stevige bries of een dijk van een storm zijn genoeg om de boom te ontbladeren. Stam en takken staan er alleen voor.
Wat gebeurt bij een oudere vrouw, een vermoeide vrouw die bij een leeg gewaaide boom stil staat?
De dichteres Catharina van der Linden vertelt het ons:

Onder een leeggewaaide boom

onder een leeggewaaide boom
raapte ik gedachteloos
een oud verschrompeld blad
op van de grond.
het werd een roestbruine vogel
die zó uit mijn handen vloog.
hij zette zich in de boom
op een tak boven mijn hoofd
en begon te zingen.
van het vergaan van het leven zong hij
droevig en lang:
van de liefde die dood als een steen
in het hart ligt
en van vele vergane lentes.
terwijl hij zong werd roest tot rood
en bruin tot helder oker:
er werd een koperwiek
een vurig beest geboren uit
de bladvogel die zo droefgeestig zong.
hij zette heel de ochtend
in vuur en vlam.
een zwijgende moede vrouw stond ik
onder mijn kaalgeworden boom
naar het lichten van de morgen
en naar zijn vuurlied op te zien.
totdat ik in verwonderen hoorde
hoe een stem zich mengde met de vogeltoon
en ik in dieper nog ontwaken merkte
dat ik de lente zong.

Het eerste dat mij opvalt dat de hoofdletters ontbreken. Verder zie ik wel punten, geen komma’s en weer wel dubbele punten. Waarom zou het zijn. Het tekstbeeld is wat rustiger, merk ik en dat handhaaft de dichteres door heel de bundel heen. Maar ik zie dat het eerste woord van de titel wel een hoofdletter kent. Ook dat doet de schrijfster consequent. Een zin zonder hoofdletter trekt dus wel even de aandacht. Maar na een afsluitende punt in de voorgaande regel komt het vervolg visueel bescheiden op gang.
Het gedicht loopt uit op een blijde ontdekking: een zwijgende moede vrouw vindt zichzelf zingend over de lente terug. Wie zou niet met haar blij zijn? Het verzuren in de ouderdom is geen zeldzaamheid. Het is ook niet heel vreemd. Het leven is niet even vriendelijk voor iedereen. Ik ben cynische ouderen tegengekomen die ik begreep ik hun scherpe oordeel. Toch wens ik het niemand toe en probeer ik er zelf niet in terecht te komen. Hoe doet de dichteres het in dit gedicht?

Zij verplaatst ons naar een ik-persoon onder een leeg gewaaide boom. Daar pakt ze een oud blad op van de grond. Zonder er bij na te denken maar wel met verbeelding. De roestbruine kleur van het blad blijft maar het wordt ineens een vogel. Die vliegt uit haar handen, gaat in de boom zitten en begint te zingen. De boom heeft weer een blad!
De aandacht gaat nu eerst uit naar het lied dat de vogel zingt. Het is gezang over het vergaan van het leven. En dat is: gestorven liefde en ouderdom. Maar tijdens het zingen over vergaan voltrekt zich een transformatie. De kleur trekt bij (als stroomt er bloed doorheen), de vogel krijgt naam en temperament. Zo transformeert heel het dagdeel. En dat verandert de ik-figuur, de zwijgende moede vrouw. Zij staat te kijken. Eerst van het prachtige morgenlicht. Dan van zichzelf. Zij zelf staat te zingen met, of als de vogel. Zij zingt wat zij innerlijk voelt dat wakker geworden is: een nieuwe lente.

Verbeelding, is noemde het al. Het is een kracht, tot transformatie. Juist de schepping Gods kan daar de context en initiator voor zijn. Tallozen hebben in de natuur een mysterie aangetroffen dat overweldigde. Zij wist de menselijke potentie tot verbeelding te brengen. En zo te activeren. Dan blijkt dat net als de vegetatie ook de mensen herboren kan worden. De jaarcycli kennen onweerstaanbaar de herfsttijd en de winter. De mens leeft in die cycli in een grotere dynamiek van opgaan, blinken en verzinken door de jaren heen. Maar die laatste fase is het einde niet.
Innerlijke kracht kan zich in de laatste fase ontwikkelen. Ik moet denken aan een zin uit een Bijbels lied: “Hij overlaadt u met schoonheid en geluk, uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar.” (Psalm 103,5) Of deze: “Maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht, hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar, hij loopt maar wordt niet moe, hij rent, maar raakt niet uitgeput (Jesaja 40,31, zie ook Psalm 92,15  en Job 33,25) Een adelaar vernieuwt jaarlijks zijn verenkleed door ruien. Ook is het bekend dat de adelaar zeer oud kan worden, soms wel honderd jaar. Chatarina van der Linden ziet en hoort een koperwiek. “Zang met kenmerkend op en neer gaand turie-turie-turie-turie-tuur…,” aldus de website van de Vogelbescherming. Maar het gaat natuurlijk niet om de koperwiek. We horen een zingende vrouw.


Naar aanleiding van: Catharina van der Linden, Onder een leeggewaaide boom. ’s Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, 1982. Klik hier voor een artikel over Catharina van der Linden (1909 – 2002) door Josée Waerebeek, in de digitale bibliotheek van de Nederlandse letteren.


Een citaat: “Haar eerste gedicht ‘Maanlicht’ schreef ze toen ze ongeveer twaalf jaar oud was. Ze zegt daarover: ‘De nacht ritselt even in de tuin. Wat bladeren bewegen, ik kan ze in het donker niet zien, maar ik hoor dat het bladeren zijn. Ik word heel rustig, ik luister naar de stilte. Ik ben in de badkamer. Ik heb het licht uitgedaan. Ik ga naar het raam. Ik verlang naar buiten. Ik trek het schuifraam omhoog. De lucht die van buiten naar binnen komt, is koel. Ik hurk voor het opengeschoven raam en leun met m’n beide armen op het lage kozijn. Ik buig mijn hoofd naar buiten. Stilte. -Niets dan diepte, nacht. De donkerte die alles voortbrengt, de duisternis waaruit alles voort kan komen. Ik luister naar de geheimzinnigheid van de tuin, van de ruimte schuin onder mij, ik kijk voor mij uit zonder iets wezenlijks te ontwaren. Er zijn schaduwen, ik hoor iets, heel vaag. Dan niets meer. Ik luister nu naar dat wat zich nog niet laat horen, maar dat er is en dus hoorbaar moet zijn. Als een vorm van muziek? Als een muzikaal geluid? Er is iets dat in de mens naar boven komt als hij luistert naar het onhoorbare dat hij wil vangen. Hij weet het nauwelijks, maar er komen woorden. Het komt tot hem als bladgeruis. Hij spreekt zichzelf en zijn verwondering uit. Ik schrijf mijn eerste gedicht. Ik ben dan twaalf jaar. De volgende dag ga ik naar het papierwinkeltje om de hoek en koop daar een dik schrift van tweehonderd bladzijden met een harde kaft. Het schrift is wel vol geworden.’”

De vroege vogel

Ik hoorde vanmorgen de merel niet. Wij slapen met het raam open en al enkele weken geniet ik bij het wakker worden van de merel in de buurt. Hij zingt als het nog donker is. Wat een feest, wat een muziek, die vogel is geweldig. Ik snap dat hij allereerst zijn soortgenoten wil bereiken: hier ben ik en dit is mijn terrein. Opzouten jullie! Hij zal zich niet bewust zijn dat ik meeluister en er plezier aan beleef. Maar vanmorgen hoorde ik ‘m niet. M’n oordoppen de oorzaak? Ik sliep lang door voor mijn doen, dus misschien heb ik ‘m daarom gemist. Morgen weer nieuwe kansen om de blackbird te horen.

En toen hoorde ik ineens – ergens in een Spotify luisterlijst – ‘Blackbird’ van The Beatles. Met aan het slot die zingende vogel. Het is een heel eenvoudige tekst:

Merel die zingt in het diepst van de nacht, neem deze gebroken vleugels en leer vliegen.
Je hele leven heb je alleen maar gewacht op het aanbreken van dit moment.

Merel die zingt in het diepst van de nacht, neem deze verzonken ogen en leer kijken
Je hele leven heb je alleen maar gewacht op dit moment om vrij te zijn

Merel vlieg, merel vlieg naar het licht van een donkere zwarte nacht

De vogel wordt aangesproken en aangespoord. Bij de aanspraak gaat het om het moment waarop de zanger zich laat horen: ‘merel die zingt in het diepst van de nacht’. En bij de aansporing gaat het om de kunst van het vliegen en kijken. Laat je handicap je niet hinderen, die gebroken vleugels of verzonken ogen. En dan volgt de vaststelling dat het leven van de merel bestemd is voor de vrije vlucht in het licht. Het zingen in het donker is daarvan het voorspel. Laat het daar niet bij: vlieg uit het donker naar het licht.

McCartney heeft uitgelegd dat de gitaarbegeleiding voor ‘Blackbird’ geïnspireerd was door Johann Sebastian Bachs Bourrée in E mineur, een bekend luitstuk, vaak gespeeld op de klassieke gitaar. “Als tieners probeerden hij en George Harrison Bourrée te leren als een pronkstuk,” lees ik op Wikipedia, “De Bourrée onderscheidt zich door melodie- en basnoten die gelijktijdig op de bovenste en onderste snaren worden gespeeld. McCartney paste een segment van de Bourrée aan (opnieuw geharmoniseerd in de relatieve majeurtoonsoort G van het origineel) als de opening van Blackbird, en droeg het muzikale idee door het hele nummer heen. De eerste drie noten van het nummer zijn geïnspireerd door Bach, die vervolgens overgingen in de openingsgitaarriff.”

Wikipedia is ook een boeiende bron waar het gaat om de oorsprong en betekenis van het lied. Paul heeft gezegd dat hij geïnspireerd werd door het horen van de roep van een merel op een ochtend toen de Beatles Transcendente Meditatie studeerden in Rishikesh, India. Later vertelde hij dat hij het had geschreven in verband met de kwestie van de burgerrechten, over de strijd van de zwarte bevolking in de zuidelijke staten. Merel is een ‘zwart meisje’.
En dan is nog dit verhaal: zijn stiefmoeder, Angie McCartney, heeft beweerd dat McCartney het schreef voor haar bejaarde moeder, Edith Stopforth, die bij Jim McCartney logeerde terwijl ze herstellende was van een langdurige ziekte. Angie herinnerde zich dat McCartney het huis bezocht en aan het bed van Edith zat, waar Edith hem vertelde dat ze ‘s nachts naar een zingende vogel zou luisteren.

Natuurlied, een burgerrechtenlied, liefdeslied, eenmaal gepubliceerd mag iedereen er wat van vinden. Het is voorjaar 2024 en nu schiet het mij te binnen als ik ’s morgens wakker wordt en door het open raam de buurtmerel hoor zingen. Nog even en de dag begint. De tekst van McCartney helpt me om wat van m’n dag te gaan maken. Gebroken vleugels of verzonken ogen, laten die me niet blokkeren. Elke ochtend heb ik liggen wachten om in het licht te vliegen.


Naar aanleiding van: Beatles, ‘Blackird’, cd The Beatles uit 1968 (ook bekend als The White Album).

Het verhaal achter het nummer is nog eens verteld voor Top2000 a gogo, klik hier.

Tekst in het Engels:

Blackbird singing in the dead of night
Take these broken wings and learn to fly
All your life you were only waiting for this moment to arise

Blackbird singing in the dead of night
Take these sunken eyes and learn to see
All your life you were only waiting for this moment to be free.

Blackbird fly, Blackbird fly
Into the light of a dark black night.
Blackbird fly, Blackbird fly
Into the light of a dark black night.

Blackbird singing in the dead of night
Take these broken wings and learn to fly
All your life you were only waiting for this moment to arise
You were only waiting for this moment to arise
You were only waiting for this moment to arise


C. Buddingh’ nam in zijn bundel Het houdt op met zachtjes regenen (Bezige Bij, 1976) een gedicht op: Ode aan de merel:

In mijn jonge jaren was je een rara avis
dat wil zeggen: men zag je weinig, misschien dat je meer 
huisde in al dat vanzelfsprekend groen 
waarin stadjes en dorpen maar stippen waren, 
enkel bij regenweer 
strooide je soms uit de top van een iep 
of de rand van een villadakgoot 
je fonkelende kraaltjes geluid 
over klinkers en kolengruis neer.

‘Hoor je de merel?’ zeiden we tegen elkaar, 
zoals we naar buiten stormden wanneer er een vliegtuig
boven de stad kwam: ‘Kijk, kijk, daar gaat het!’ 
En jouw fluiten had zoiets feestelijks, als 
het bruisen van de gazeuse 
in een kogelflesje, maar ook iets heel 
triests en melancholieks 
als een zondagmiddag wanneer 
het voetballen afgelast was.

Nu, een halve eeuw later, hebben snelwegen, 
fabriekscomplexen, woonwijk na woonwijk na woonwijk 
en al dat groen huisgehouden, als eertijds 
de Inquisitie in Mexico, 
maar jij hebt, merkwaardig genoeg,
niet de wijk genomen, maar juist bij de mens 
je toevlucht gezocht: jij schijnt 
te floreren bij staal en beton,  uitlaatgassen en insecticiden.

Ik kom je wel honderd keer per week tegen: in bosjes, 
in struiken, op televisieantennes, in tuintjes, 
waar ik soms bijna op je trap – o, natuurlijk 
schiet je toch op het allerlaatst weg, maar soms denk ik: 
nog eventjes en je nestelt 
(bij wijze van spreken dan) in mijn haar! 
En hoe moet dat dan, vriend – ik bedoel: 
je bent altijd heel welkom natuurlijk, 
maar toch niet op de badkamerkraan?

En daar komt de aap dan weer levensgroot uit de mouw: 
we noemen je vriend, zolang jij je op een afstandje houdt – o, 
er is best een plekje voor je, maar dan 
in ons hart, niet aan onze tafel: nee, stel 
je voor: misschien kak je wel in 
de soep – heus, laten we eerlijk blijven: 
wij zijn de vorsten en jij 
wordt getolereerd om je trillers, 
maar daar blijft het dan ook bij.

De mens is, helaas, niet romantisch: ook al zong jij nog tien keer 
zo fraai als je doet, als je vier of vijfmaal zoveel 
vlees aan je lijf had, was je waarschijnlijk 
al lang uitgestorven, of werd je bij miljoenen 
vetgemest op een merelfarm: 
zo zie je maar weer: een zanger kan ‘t best 
vel over been zijn – misschien 
dat er dan ook voor hem hier en daar  een paar kruimeltjes overschieten.

Onaanraakbaar

En als

Als je een land kon kiezen
om bij te horen –
wie weet was er een aan
je ontrukt
dat ze je ooit aanboden
als een legende
in een mand bedekt met een kleed –

en als de zon een eenvoudige fakkel was,
de straten zich herhaalden
in de straten, en je buiten adem
raakte op weg
met de Yadavs, die vee hoeden,
dan kon je rusten en in de koelte van de heuvels
alles in je opnemen,

maar toch zou je nog een gezicht kunnen afpellen
om een ander terug te vinden,
en nog een, tot aan het gezicht dat
ondraaglijk is, zo helder,
zo ingewikkeld, dat zinspeelt op volkeren,
kastes en onderkastes
en dat je eenmaal beroeren zou –

en als dit Oosterse pad een
winderige Engelse landweg was
waar regen spiegels maakt
in de kuilen,
waar een rat levenloos ligt, doorweekt
als een oud vloerkleed,
dan zou je onaanraakbaar zijn – als iemand
bestempeld door iemand anders –
eentje die de toiletten schoonmaakt,
de doden verbrandt.

De als-dan-constructie kun je gebruiken om een voorwaarde aan te geven: een bijzin met het onderschikkende voegwoord als gevolgd door een hoofdzin met dan. Als het zomer is, dan ga ik op vakantie. In de hoofdzin kun je dit dan ook weglaten.

De als-dan-constructie komt ook voor bij fictieve situaties. Ik las dit heldere voorbeeld: Als ik de loterij won, (dan) zou ik een wereldreis maken. Het gedicht van Moniza Alvi opent met een als in strofe 1, gevolgd door een dan (then) aan het einde van strofe 2. Dan herneemt strofe 3 de huppel van het gedicht, maar nu met een minder aangename sfeer, om in strofe 4 opnieuw een dan (then) tegen te komen. Bij de vierde regel voor het einde: dan zou je onaanraakbaar zijn. Onaanraakbaar als stempel, dan heb je weinig reden tot blijdschap. Je moet het meest vieze werk doen en het zijn de anderen die dat van je verwachten. In de Indiase samenleving is de kastestructuur dwingend. Veel keuze heb je niet. Verzet wordt gebroken.

De eerste strofe roept de fictieve situatie op dat je een land kan kiezen om bij te horen. Dat is in het gewone leven meestal niet het geval. Je bent burger van het land waar je woont en meestal blijf je dat tot aan je dood. Vakantiereisjes en zakentrips daargelaten, je hoort bij je geboorteland. Maar er zijn vluchtelingen en (arbeids)migranten. Zij verhuizen en worden deel van het land van aankomst. Beter: zij en hun kinderen worden twee-landig en bicultureel. Ze blijven het land van herkomst herinneren en koesteren terwijl zij meer of minder inburgeren in het land van aankomst. Moniza Alvi zegt: stel je nu eens voor dat je een land kon kiezen. Zij doet direct aansluitend een suggestie: misschien heb je wel een land dat van je afgenomen is: ontrukt. En dat land was legendarisch en had een soort geheim dat je onthuld zou kunnen worden: als in de mand met kleed bedenkt.

Moniza Alvi werd in 1954 geboren in Lahore, Pakistan. Als baby ging zij met de famlie mee naar Engeland. Daar ontwikkelde zij zich tot prijswinnende dichteres. In 1996 verscheen haar bundel A Bowl of Warm Air en dit gedicht ‘En als’ (Engels: And If) komt daaruit. De band met haar geboorteland is een belangrijk thema voor Moniza Alvi. “Door haar doorsnee Engelse jeugd in Hertfordshire ontwaakte het gevoel in zekere zin te verschillen en niet helemaal thuis te zijn in Engeland, pas op latere leeftijd,” schrijft Kees Klok, haar vertaler, in het nawoord van de verzamelbundel Het land aan mijn schouder. (130) In 1993 bezocht zij voor het eerst sinds haar babytijd Pakistan.

Waar de eerste strofe iets boeiends verbeeldt gaat de twee strofe je meenemen in een pastorale setting. Rusten, de koelte van de oosterse wereld waar je in gezelschap komt met de veehoeders. Hier komt het aan op enige kennis van de gelaagde wereld van het Indiase subcontinent (inclusief Pakistan). De Yadavs gelden als deel van de kasten van de boeren en handelaars (vaisya’s), en al heel lang de veehoeders. Maar hun verlangen en actie was gericht op te stijgen op de erkennings- en waarderingsladder. “Yadav-leiders en intellectuelen hebben zich vaak geconcentreerd op hun beweerde afstamming van Yadu en van Krishna,” lees ik op Wikipedia, “die volgens hen de kshatriya-status aan hen verleent, en er is moeite geïnvesteerd in het herschrijven van het groepsverhaal om kshatriya-achtige moed te benadrukken.”

In strofe 3 wordt ons duidelijk gemaakt dat er achter de buitenkant een minder plezante realiteit schuilgaat. En dat moet je weten als je dat land kiest. Eenmaal kom je daarop uit: and you would touch it once. De Nederlandse vertaling kiest voor ‘beroeren’ en verliest dan de correspondentie met untouchable in de laatste strofe: dan zou je ‘onaanraakbaar’ zijn.
Dat is het punt. Mag je aangeraakt worden? Wil je aangeraakt worden? Is onaanraakbaar zijn hier nu een lot of een wens?
In het laatste deel van dit gedicht ben je de geboren Pakistaan(se) die denkt aan het Engelse regenachtige weer. De kuilen zijn niet gewoon Pakistaanse kuilen die omzeild moeten worden met kar of auto. De Engelse regen vult die met water en spiegelen. Welk gezicht is daarin te zien? Zelfs de onaanraakbare en onverwoestbare ratten overleven het daar niet. Is dat beter dan onaanraakbaar zijn in Pakistan of India? Als je wordt afgepeld in de weidewereld, dan kan je eindigen op de laatste trede van de maatschappij. De untouchables maken de wc’s schoon en verbranden de lijken. Wil je daar terecht komen bij het kiezen van een land? Of dan toch maar het regenachtige Albion?


Naar aanleiding van: Moniza Alvi, ‘En als’ In: Het land aan mijn schouder. Sliedrecht: Wagner & Van Santen, 2003, 48-51. Gedichten vertaald door Kees Klok. Oorspronkelijke titels van de bundels: The Country at my Shoulder, a Bowl of Warm Air, Carrying my Wife en Souls. Het gedicht ‘And If’ komt uit de bundel A Bowl of Warm Air.

Sundance de geweldige

Als je een populaire pocket uit de jaren zeventig van de vorige eeuw leest, moet niet opkijken van ekskuus, eksperts en refleksen. Dat was de mode. Als het boekje uit het Engels vertaald is en je komt de uitdrukking ‘bemerking’ tegen, dan groeit het vermoeden dat we een vertaler hebben die Vlaamse invloed wel kan waarderen. (158) Maar een ‘zoetelaar’ als aanduiding van een verkoper van onder andere wapens, dat is een opmerkelijk feit. (33) Hans van Assumburg (Breda 1929 – Amsterdam 1975) vertaalde de westernverhalen van John Benteen: Sundance de geweldige. En je komt dit allemaal tegen.

Jim Sundance is een halfbloed: een Engelse vader Nicolas Sundance en een Cheyenne moeder: Glimlachende Vrouw. (47) Wanneer we hem in dit eerste deel ontmoeten, is hij een man die door de hele Verenigde Staten heeft gezworven en gevochten. Hij beweegt zich tussen de blanken en de native Americans. Hij heeft de huidskleur en gelaatstrekken van een Cheyenne-indiaan, maar zijn haar is helder goudblond, een geschenk van zijn vader. We worden nadrukkelijk ingelicht over zijn arsenaal. Sundance heeft een Navy Colt en een Henry-repeteergeweer bij zich. Een Bowie-mes met een lemmet van veertien inch en een handbeschermer voor mesgevechten. Bovendien heeft hij een tomahawk met stalen bladen bij zich, evenals een oorlogsschild van een Cheyenne-hondensoldaat en een boog, samen met een pijlenkoker van pijlen met vuurstenen punten. Zijn geliefd paard, een appelschimmel, heet Eagle.

We bevinden ons in het Wilde Westen, tweede helft 19e eeuw, bij de staat New Mexico in de buurt. De treinroute zal ook dat gebied bereiken. Het regeringsleger is er al aangekomen. “Soldaten konden het kleine gebied rond het fort beheersen, maar eenmaal daar voorbij, waren zij vreemdelingen, waardelozen in de machtige oceaan van gras, de enorme eenzaamheid van Llana Estacado , de verblindende met rotsblokken bezaaide zandige hellegronden van de woestijnen. En daar waren de Cheyennes, de Comanches, de Kiowa’s, de Arapaho’s, de Sioux, de Apachen en talloze andere stammen, die nog altijd over duizenden mijlen regeerden. Het enige waar de blanke tot nu in geslaagd was, was iets van hun gebied af te knabbelen, hier en daar een weg aan te leggen of een fort neer te zetten.” (31)

Het is duidelijk: de verschillende Indianenstammen moeten de strijd aangaan om levensruimte te behouden. Maar zal dat lukken? Sundance stort zich in een avontuur: een jonge vrouw Barbara terugbrengen bij haar vader, de steenrijke George Colfax. Dat verhaal ontvouwt zich op de klassieke wijze. De held is sterk en slim, krijgt toch ernstige tegenslagen, weet zich met zijn unieke talenten eruit te vechten, windt nog wat vrouwen om zijn vinger en weet zo, volhardend, zijn doel te bereiken. Het is aardig om te lezen, al doorstaat Sundance de vergelijking met Conny Coll of Joe Silent niet. Maar de schrijver heeft er nog wel een nobel ideaal ingebracht. Het geld dat Sundance voor de opdracht zal ontvangen (10.000 dollar) heeft hij nodig om de Indianen te helpen. Dat wil hij en hij heeft het door: uiteindelijk wordt het lot van de natives niet bepaald op de prairie maar in Washington. “Wat er met hen gebeurt, wat er met alle Indianen gebeurt, hangt af van wat er in Washington gebeurt, in het Congres en in het Witte Huis.” (99) In dit eerste deel komen we zover niet.

Wat me verder bij zal blijven is de reactie van Sundance als Irene Colfax haar afschuw uitspreekt over de Zonnedans-ceremonie van de Cheyenne: “Brr… gruwelijk…  wat heidens!” “Mmmm,” reageert Sundance, “Geen Indiaan heeft ooit een godsdienst opgebouwd rond iemand, die gekruisigd werd, Mrs.Colfax, wat is er van uw dienst?” (52) Check.


Naar aanleiding van: John Benteen, De wraak van de Cheyenne (Sundance, de Geweldige 1). Rotterdam: Ridderhof, 1974. Uit het Engels vertaald door Hans van Assumburg, oorspronkelijke titel: Overkill, uitgegeven bij Singer Features, Inc, Buena Park, Cal., U.S.A. John Benteen schreef de eerste zestien boeken in de serie. Anderen namen het daarna over. John Benteen was de pseudoniem van Benjamin Leopold Haas, 1926 – 1977, klik hier.

Hans van Assumburg (Breda, 2 november 1921 – Amsterdam, 21 december 1975), pseudoniem van Cornelis Johannes Maria Fens, was een Nederlands schrijver en journalist. Klik hier voor zijn pagina op Wikipedia.