Wilde dierenverhalen

Hoe oud ben je als je verhalen waarin dieren spreken onbekommerd spannend vindt? Negen, tien jaar, elf misschien? Toegegeven, als volwassene kan ik parabels prima waarderen, maar als kind van rond de tien zag ik het zonder reserve voor me: leeuwin Nada heeft drie welpen en zij meldt dat aan de kolossale mannetjesleeuw die de grot binnenkomt: “Ze zijn gekomen, heer,” antwoordde Nada, haar man met openhartige bewondering aankijkend. “Twee van hen zijn leeuwinnen, maar de derde is een mooi leeuwtje, dat ik Inkosi heb genoemd.” “Waarom Inkosi?” gromde Chaka. “Maar, Chaka! Kijk eens naar hem, en zie, hoe groot hij nu al is. Werkelijk, heer, hij wordt een leeuw der leeuwen.” (8).

Ik las Verhalen uit de wildernis van C. Bernard Rutley. De drie delen leende ik uit de bibliotheek en ik verslond de boeken. Loki de wolf, Raja de olifant, Timur de Tijger, wat een beesten! Nu ik deel 2 herlezen heb, valt me het vaste patroon in de verhalen op: het dier wordt als jong geboren, beleeft spannende avonturen om te vechten met of te vluchten voor de vijanden, vindt een wijfje en is de beste in zijn soort. De heldhaftige dieren zijn steevast de mannetjes en ook de mensen in elk verhaal zijn steeds mannen. ‘Het Mensenvolk’ is overigens wel de vijand in het algemeen. De beste keuze is vluchten, maar Tuska, het everzwijn, neemt een van de jagers te grazen (143). Net goed!, ik voelde het weer. Alleen rendier Shag boft. Jonathan Cope, rendierjager in Newfoundland, heeft hem gevangen om hem te temmen. Steven ziet dat dat niet zal gaan: “Kijk eens naar die kop en nek. Hij is als een ridder die voor het gevecht gereed is. Maar d’r valt hier niks te vechten. Het doet me pijn, Jonathan, dat prachtdier in dit armzalige parkje te zien opgesloten. Laat hem vrij, Jonathan, hij is te mooi om gevangen te zijn.” (185).

Wat me verraste was de claim aan het begin van het boek: “De verhalen in dit boek zijn gebaseerd op feiten, leeuwen als Inkosi, zeehonden als Miska, everzwijnen als Tuska, rendieren als Shag en pinguïns als Gogo leven inderdaad precies zoals hier verteld wordt. Wat alle belangrijke voorvallen aangaat zijn dit dus ware verhalen.” [4].

Wat bezielt de schrijver dit toe te voegen? Jonge kinderen vormen zijn doelgroep. Hij schrijft spannende verhalen die uitnodigen om je met het dier als held te identificeren. Als je de vijf verhalen uit hebt, is het sjabloon volstrekt helder: mannen zijn de baas en vrouwen erkennen dat, helden vechten voor het behoud van vrouw en kinderen, mensen zijn slecht, zij jagen of stropen, maar gelukkig zijn er ook goeie – welk kind zou een extra aansporing moeten hebben om dat voor waar aan te nemen? De biotopen zijn overtuigend geschetst en de gedragingen van de dieren zijn herkenbaar stereotiep voor kinderen die zelf niet in de wildernis leven. Wat een gekkigheid, zo’n claim. Ik las dat deze boeken voor het eerst werden gepubliceerd eind jaren dertig van de vorige eeuw. Past het misschien in die tijd?

Het grappige is dat de schrijver op één plaats zijn gebrek aan kennis in het verhaal verweeft. De moeder van rendier Shag stelt haar zoon gerust: het is niet bijzonders. “Alle geweien vallen af op zekere tijd. De bokken verliezen hun geweien kort na de bronsttijd, en het zal niet lang duren of ook mijn gewei en de geweien van alle hinden zullen afvallen. Waarom zij afvallen, weet ik niet; maar ze vallen af, en ieder voorjaar groeien er weer nieuwe.” (170). Het zal een kwestie van hormonen zijn, verwacht ik. De hormoonhuishouding verandert na de bronsttijd. En sociaal: het gewei is noodzakelijk voor de mannetjes om te vechten. Na het paren is de vechtlust minder nodig. Rendierhinden hebben wellicht het gewei nodig om in het klimaat van sneeuw en kou voor hun jongen te kunnen zorgen: “Gedurende de winter blijft het kalf bij de moeder en eet uit de ‘krater’ die zijn moeder in de sneeuw heeft gemaakt om bij het onderliggende rendiermos te komen. Als zij geen gewei zou hebben zou de moeder kunnen worden verdreven door andere leden van de kudde op zoek naar een gemakkelijk maal en zou het kalf van de honger omkomen,” aldus de Bas Wielaard van Naturalis op de website over de geologie van Nederland.

Zo dringt tot me door dat het rendier ook hier in Noordwest Europa gelopen heeft. Uit de bodem van de Noordzee zijn de botten aan de oppervlakte gekomen. Er was hier in en tussen ijstijden een mammoetsteppe. “Het was een rijke steppe, die zich uitstrekte van Alaska, via ‘Beringia’, Siberië en Rusland tot in West-Europa. … Naast elkaar bevolkte een grote diversiteit aan grote grazers dit landschap, zowel nog steeds levende als ook uitgestorven diersoorten. Het is een voor ons curieuze combinatie van ‘arcitische’ en ‘semi-aride’ [half droog] soorten, respectievelijk mammoet, wolharige neushoorn, rendier en muskusos, tegenover de saiga-antiloop en de wilde ezel. Voorts kwamen paard, steppewinsent en oerrund in grote aantallen voor.” (Kooijmans, 51-52). De vijanden van deze grote grazers waren de bruine beer, de holenbeer, holenleeuw en de holenhyena. En de Neanderthalers. Dan hebben we het over het Midden-Paleolithicum, en verschillende ijstijden. 350.000 tot 50.000 jaar geleden. Kijk, dat spreekt nu tot mijn volwassen verbeelding.


Naar aanleiding van: C. Bernard Rutley, Dierenverhalen uit de wildernis 2. Baarn: De Boekerij, z.j. [1969] (Vertaling van Wild life story readers uit 1939, vertaald onder leiding van Rina Marsman; met illustraties van Stuart Tresilian).
Leendert Louwe Kooijmans, Onze vroegste voorouders: De geschiedenis van Nederland in de steentijd, van het begin tot 3000 v. Chr. Amsterdam: Bert Bakker, 2017.
Voor de site over de geologie van Nederland, klik hier.

Eén gedachte over “Wilde dierenverhalen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *