Waarderende dialoog

“Mijn grootvader is een Hindostaan. Mijn grootmoeder dochter van een Joodse vader en een Afrikaanse moeder. Zij is lichtbruin. Bijna kroeshaar. Een Creoolse.” (18). Dit zijn Lonnio’s grootouders. Zijn moeder voelt zich meer Hindostaans dan Creools. Zijn vader is een Creoolse onderwijzer. Wie is nu Lonnio? Wat is hij? Hindostaan? Creool?
“Wat doet het ertoe?” zou je denken. Je bent toch gewoon mens? Was het maar zo simpel. In de Surinaamse samenleving zijn hokken en vakken: Hindostanen, Creolen, Javanen, Marrons, Indianen, Chinezen, Europeanen en zo nog een en ander. Voeg daarbij dat de ene groepering met de ander in competitie is om macht, aanzien en voorrang en zie daar de levensopdracht: wie ben ik en waar hoor ik bij?

Leo Henri Ferrier publiceerde in 1968 de roman Atman, het verhaal van de zoektocht. “De eerste psychologische roman in de Surinaamse letteren,” volgens kenner Michiel van Kempen. De stijl van de roman is knap maar niet eenvoudig. Veel korte zinnen, plotselinge overgangen tussen heden en verleden, werkelijkheid en droom. Langzaam kom je als lezer mee in de verhoudingen en de clou. Het lijkt alsof de vorm de inhoud moet illustreren: zo moeilijk als het soms is om de eenheid in het boek te vinden, zo moeilijk is het voor Lonnio om de integrerende kern van zichzelf te vinden.

Hoe dat uitpakt, wordt al aangeduid voor het verhaal begint. Het motto: “Atman: adem, Bewustzijn, het Zelf, de Wereldwet duidt subjectieve, innerlijke leven aan; Kennis van Atman leidt tot Onsterfelijkheid.” [5]. Ferrier grijpt terug op een oeroude Hindoetraditie. In het eerste millennium voor Christus ontstonden in de Indiase samenleving de Upanishaden. Wijzen probeerden de eenheid in alle verscheidenheid te doorgronden. Leergesprekken tussen ouderen en jongeren benaderen het geheim van de onoverzichtelijke realiteit. Hier is zo’n verhaal:

“Deze rivieren, mijn jongen, stromen de ene naar het oosten, de andere naar het westen. Ze komen voort uit de oceaan en stromen weer terug in de oceaan en worden weer oceaan zelf. Juist zoals deze rivieren als ze in de oceaan opgegaan zijn niet weten: ‘Ik ben deze rivier’ of ‘Ik ben die rivier’, juist zo, mijn jongen, weten deze schepselen niet dat ze uit het Ene zijn voortgekomen, hoewel ze waarlijk uit het Ene zijn voortgekomen. Dat aldoordringend Ene-zijn, dat is de grondslag van het bestaan, dat is de Werkelijkheid, dat is het Atman. Dat ben jij, Shvetaketu.” (Chāndogya Upanishad VI,10).

Opvallend hoe ook in andere religieuze tradities deze benadering voorkomt. De Joods-christelijke traditie reikt de gedachte van het ‘beeld van God’ aan: “Met onze tong zegenen we onze Heer en Vader, en we vervloeken er mensen mee die God heeft geschapen als zijn evenbeeld.” (De brief van Jakobus 3,8). Het is de relativering van alle onderscheidingen. Voor ons is de Maas niet de Waal en de Rijn niet de IJssel. Maar in de grote zee zijn al die namen weggevallen en voltrekt overbodig. Ik noem jou Oosters, jij mij Westers, maar we zijn beide geschapen naar het beeld van God.

Kan een maatschappij vol diversiteit op dezelfde manier profiteren van deze benadering als een individu die tot een volwassen evenwicht wil komen? In het nawoord van de herdruk in 1996 schrijft Ferrier: “Het is heel zinvol vandaag zo’n 25 jaar na dit alles de balans op te maken van hoe het met de onderlinge harmonie van de in Suriname wonende etnische verschillende bevolkingsgroepen wel gesteld is. Deze harmonie heeft zich niet alleen dankzij eigen enorme flexibiliteit en groot incasseringsvermogen geheel en al hersteld, maar zet in meest positieve zin zijn verdere ontwikkeling ongestoord voort. Er is een geweldige drang te bespeuren naar een zelfbewust gekozen samenleven, alles samen ondernemen, een groot gevoel van togetherness in alle facetten van deze uitzonderlijk multi-etnische gemeenschap.” (173). Hij noemt dan de voorbeelden van kunst en muziek, film. “Vele Surinamers, zowel jongeren als ouderen zijn zeer zelfbewust in eerste instantie Surinamer en pas daarna afkomstig van een bepaalde bevolkingsgroep of groepen.” (174).

Moet je nagaan, hij schreef dit in 1996. Ruim twintig jaar later (zomer 2018) noemde minister Stef Blok Suriname een ‘failed state’. Hij kreeg de wind van voren. De Nederlandse Tijdelijk Zaakgelastigde op het Surinaamse ministerie van Buitenlandse Zaken ontboden. Bloks woorden werden opgevat als in strijd met de realiteit aangaande het met veel inspanningen bereikte klimaat van saamhorigheid. De nieuwe Surinaamse realiteit is een afwijzing van de door de koloniale machthebber (lees: Nederland) toegepaste verdeeldheid onder de diverse etnische groeperingen.

Wie zal het zeggen? Ik geloof het graag. Suriname is echt een land om naar te kijken waar het gaat om etnische, religieuze en culturele verschillen en het al of niet harmonieus samenleven daarvan in een land. Een waarderende dialoog tussen onderling verschillende groepen lijkt me de beste weg om tot harmonie te komen: de verschillen volop erkennen en dan zoeken naar wat een ander heeft en jij mist. En tegelijk gezamenlijk de basale waarden van het land ondersteunen en uitdragen.

In feite is dat wat Ferrier laat zien in zijn roman: Lonnio gaat in gesprek, niet alleen met zichzelf, maar ook met anderen. Een gedetineerde wijst haarfijn aan dat hij de ‘Neger in zichzelf’ niet heeft willen aanvaarden (155). Dat maakt nieuwe gedachten los.

“Ik wilde hem vertellen hoe verslagen ik was geweest toen die Surinaamse Hindoestaanse student tegen mij gezegd had dat hij het leuk vond dat ik me als Creoolse (= Neger) Surinamer zo interesseerde voor de klassieke Indiase literatuur. Maar was ik op dat moment niet meer een Hindoestaan dan hij? Ik weet het niet. Waarom begreep hij niet dat het mij niet zozeer ging om een superioriteitsgevoel van Hindoestaan boven de Neger, maar dat alles, Hindoestaans, Afrikaans, Javaans, in welke willekeurige volgorde dan ook, mijn aandacht moest trekken. Dat ik hoe dan ook van een totaliteit wilde uitgaan, een totaliteit, die allen in Suriname toch vormen?“ (156).


Naar aanleiding van: Leo Henri Ferrier, Atman. (Surinaamse Klassieken 1; voorzien van een nawoord door de auteur). Schoorl: Conserve, 1996. De roman verscheen in 1968 bij De Bezige Bij in Amsterdam en werd in 1990 herdrukt door De Volksboekwinkel in Paramaribo. De complete tekst van het boek is online te vinden, klik hier. Op die site staan ook verwijzingen naar besprekingen van het boek, onder andere van Michiel van Kempen.
Chāndogya Upanishad VI,10. In: W.H. Vledder, Het mysterie van het Zelf. De voornaamste Upanishaden ingeleid, vertaald en van commentaar voorzien.2 Deventer: Ankh Hermes, 2000.
Michiel van Kempen, Surinaamse schrijvers en dichters. Met honderd schrijversprofielen en een lijst van pseudoniemen. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989.
De Surinaamse schrijfster Bea Vianen is met hetzelfde thema bezig in haar roman Strafhok. Klik hier.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *