Het leven, de baas

Patrick Modiano schreef een fijnzinnige, lichtvoetige roman over persoonlijke herinneringen, de reconstructie van een vergane tijd. In het café van de verloren jeugd laat vier personen aan het woord over dezelfde periode in Parijs. Eén van hen is student aan de Hogeschool voor Mijnbouw. Hij is een beetje buitenstaander in een groep jong volwassenen die elkaar ontmoeten in een café. “Ik was een onopvallende klant in de Condé, ik hield me een beetje afzijdig en luisterde alleen naar wat anderen zeiden.” (26). Hij beschrijft hoe Louki ineens in beeld kwam bij de groep. “Ik had meteen aangevoeld dat zij anders was dan de anderen.” (11).

Pierre Caisley is een privédetective. Hij is de ik-figuur in het tweede deel. Caisley werkt in opdracht van Jean-Pierre Choreau, de echtgenoot van Louki. Zij heet eigenlijk Jacqueline Delanque en was met Jean-Pierre getrouwd om uit een treurige huissituatie te ontsnappen. Haar moeder verwaarloosde haar. De politie had Jacqueline als vijftienjarig meisje al twee keer opgepakt vanwege landloperij. Met zo’n achtergrond is het mislopen van een huwelijk niet verwonderlijk. Het opvallende is dat Caisley sympathie voor Louki ontwikkelt. Hij laat zijn opdrachtgever in het ongewisse als hij Louki op het spoor komt.

Louki spreekt in deel 3. Het is het verhaal van het verlangen naar je ware zelf. Samen met andere studenten laat zij zich inspireren door Guy de Vere (zie 43, 94, 127). Hij doet hen boektitels aan de hand: De verloren horizon en Louise du Néant. De vertaler helpt ons hier even, achterin het boek: Guy de Vere, de naam laat zich lezen als ‘Guide Vraie’ of ‘Guida Vera’: Ware Gids. En Louise du Néant betekent ‘Louise van het Niets’: “…aangenomen naam van de zeventiende-eeuwse mystica Louise De Bellère du Tronchay, die een groot deel van haar leven doorbracht in het Parijse gesticht La Salpêtière.” (148). Een vriendin van Louki introduceert haar in de wereld van de drugs (‘sneeuw’). Nergens en bij niemand raakt Jacqueline werkelijk verbonden in liefde. “Ik was pas echt mezelf op het moment dat ik vluchtte. … Mijn enige goede herinneringen zijn herinneringen aan vluchten en weglopen. Maar uiteindelijk was het leven me altijd de baas.” (92).
Dan volgt een passage over haar diepste verlangen, de hunkering:

“Daarginds kwam de straat uit op de hemel, alsof hij naar de rand van een afgrond leidde. Ik liep verder met dat lichte gevoel dat je soms in een droom kunt hebben. Je bent nergens meer bang voor, je lacht om de gevaren. Als het echt uit de hand loopt, hoef je alleen maar wakker te worden. Je bent onoverwinnelijk. … Dronkenschap? Extase? Verrukking? Hoe dan ook, die straat kwam me bekend voor. Het was of ik er eerder had gelopen. Dadelijk zou ik de rand van de afgrond bereiken en me in de leegte storten. Wat een zaligheid, in de lucht te zweven en eindelijk de gewichtloosheid te voelen waar ik zo naar had gehunkerd.” (93).

Het laatste deel van de roman is voor haar vriend Roland, ‘de man met de suède jas en bruin haar’ (18-19, 21, 23, 60). Ook hij is in de ban van Guy de Vere en is veel bezig met de Eeuwige Wederkeer van alle dingen. Hij vertelt zijn verhaal, jaren nadat Jacqueline uit het leven was gestapt. Roland probeert uit zijn herinnering de stukken aan elkaar te leggen. De puzzel wordt completer als hij Pierre Caisley ontmoet.

Zo geeft deze roman een prachtig voorbeeld van de waarheid dat wij ‘in elkaar bestaan’. Benedictus XVI, paus in ruste, schreef dat de mens geen ‘gesloten monade’ is. Je bent in liefde en haat op anderen betrokken (209). Je wilt weten hoe de dingen geweest zijn. Want je vergeet details en soms zijn belangrijke gebeurtenissen maar eenzijdig opgeslagen in je geheugen. De werkelijkheid is verdeeld over veel personen. De waarheid over mensen, ook over jezelf. Jij draagt een deel van het bestaan van anderen met je mee. Jij leeft in de ervaring en herinnering van veel anderen. Privédetective Pierre Caisley stelt wat mij betreft de terechte vraag in deze roman: “Met welk recht maken wij inbreuk op het leven van andere mensen, en wat een aanmatiging om de krochten van hun ziel te willen doorvorsen – en hen ter verantwoording te roepen… Uit hoofde waarvan?“ (60). Mijn antwoord is: op grond van het feit dat levens ineengevlochten zijn geraakt.

De psychologen Crombag en Merkelbach zeggen dat vergeten functioneel is. Alles onthouden is dodelijk vermoeiend en het laten wegvloeien van de irrelevante details is nuttig om vast te houden wat je helpt in het leven. “…het vergeten van irrelevante details vormt de manier waarop mensen hun gedrag generaliseren naar uiteenlopende, maar verwante gevallen.” (55).
Louki brengt mensen in haar omgeving in het ongerede. De student, de privédetective, haar echtgenoot, haar vriend Roland (een kleine greep van de vele personen om haar heen) hebben haar zelfdestructie niet kunnen voorkomen. Zo is zij onderdeel geworden van hun leven. Het heeft hen gevormd en veranderd. Zij willen het op een gegeven moment gaan begrijpen. Ook zij willen het leven de baas worden. Niet zozeer wie Louki was, maar wie zij zelf zijn, is de vraag van deze roman; en hoe zij verder moeten. Verloren jeugd vraagt om een volwassen vervolg: hoe moeilijk is dat. We hebben elkaar nodig.

Modiano raakt hier echt wat, echt. Heel knap.


Naar aanleiding van: Patrick Modiano, In het café van de verloren jeugd. Amsterdam: Querido, 2008 (Nederlandse vertaling van Dans le café de la jeunesse perdue, vertaald door Maarten Elzinga). Ook uitgegeven in de reeks Europese Literatuur van dagblad Trouw in 2013. Hierboven verwijs ik naar de paginering van deze Trouw-editie.
Joseph Ratzinger Benedictus XVI, Over dood en eeuwig leven, Lannoo, Tielt, 2009.
H.F.M. Crombag, H.L.G.J. Merkelbach, Hervonden herinneringen en andere misverstanden. Amsterdam/Antwerpen: Contact, 1996.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *