Eind goed, al goed

Er is iets merkwaardigs met het boek Inspecteur Arglistig en de bankrovers. Het is het eerste deel van een jeugdserie over een Rotterdamse inspecteur van politie. Hij lost inbraken op en bestrijdt met succes smokkelbendes en het komt allemaal goed. Ik las de serie met groot plezier ergens in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Nu ik het eerste deeltje nog eens herlees vraag ik me af in welke tijd het verhaal zich eigenlijk afspeelt? Sjef van Laren is een jongen van 16 jaar die vreest dat hij naar de tuchtschool zal worden gestuurd als uitkomt dat hij gelogen heeft tegen de politie. (49) Wanneer waren er tuchtscholen die afschrikwekkend konden dienen? De politie heeft radiowagens, maar niet elk huishouden een telefoon. Wanneer was dat? Ik lees op bladzijde 136 dat de inspecteur een proces verbaal gaat opmaken over de dagen van Baas en Bill en hij dateert het op 31 februari 1972. Werkelijk, 31 februari? 1972, echt? Ik kijk op Wikipedia, want, natuurlijk, ook deze jeugdserie heeft een eigen pagina. Er zijn in totaal 12 boeken in de serie verschenen en het eerste deel verscheen in 1960, het voorlaatste deel in 1974. Hoe nu? Heeft Wim van Helden in 1960 een verhaal geschreven over een situatie 12 jaar later? Als ik goed op de bewuste bladzijde kijk, lijkt het waarachtig wel of het jaartal later gewijzigd is: het is een ander lettertype.

De serie speelt in het naoorlogse Rotterdam, zoveel is wel duidelijk. Dat was even het feest van herkenning: Breeplein, het Feyenoordstadion, de tunnel (geopend in 1942) het is er allemaal. Het verhaal draait om Baas en Bill, die samen met ‘de chauffeur’ de België-Hollandbank beroven en zo’n 180.000 gulden buitmaken. Uiteraard is het spannend om te lezen hoe zij dat aanpakten, maar de jonge lezers worden vooral meegenomen in het perspectief van de rechercheurs. Adrianus Hendrik van Veen is inspecteur Arglistig (verbastering van ‘erg listig’) en hij lost de bankroof snel op met behulp van Sjef. Hij is een jonge bankbediende van 16 jaar die zijn plicht verzaakt door de portiersloge even te verlaten. Maar Arglistig neemt hem mee op onderzoek en dankzij zijn behulpzaamheid komen de drie bankrovers in handen van de politie. Intussen maakt de schrijver van het boekje gebruik om eens rustig uit te leggen hoe recherchewerk gaat. Signalementen (67v), vingerafdrukken (70), de bewijslast bij de rechtbank (131), intimideren bij ondervragen (153), en verjaren van misdrijven (154), het wordt behoorlijk educatief allemaal. Maar tussendoor rijden politiemotoren met 180 km/u naar Amsterdam, maar let op… weer denk ik: volgens mij is die regel opnieuw ingevoegd in een ander lettertype. (82) Zou er in een herdruk echt wijzigingen zijn aangebracht? Of ben ik nu te argwanend?

Maar wat me vooral bijblijft, is het enorme schuldgevoel van Sjef: “Hij voelde zich diep ongelukkig; van wanhoop en opgekropte zenuwen kwamen de tranen los. Hij schaamde zich ervoor en als moeder soms binnenkwam, wilde ze weten wat eraan de hand was en vader zou hem uitlachen. Een knul van zestien die op zijn bed lag te janken. Toch had hij moeder wel graag even bij zich gehad. Hij had er behoefte aan om als een kleine jongen in haar armen te kruipen en eens lekker uit te huilen. Wat zou moeder dan doen? Natuurlijk direct de dokter laten komen, want als een knul van zestien huilt, is hij ziek. Ziek, ja, hij was ziek van ellende en van wanhoop. Nu had hij spijt van al dat liegen en draaien en als ze die rovers toch op de een of andere manier te pakken kregen, wat gebeurde er dan? Dan vertelden die natuurlijk dat ze hem bij de portiersloge hadden weggelokt en toen de gasfabriek op het dak hadden gezet. “Zo,” zou die inspecteur zeggen en dan keek hij in zijn boekje waar hij, Sjef, wel woonde en dan zou hij de dievenwagen wel sturen om hem op te halen, misschien midden in de nacht en dan sloten ze hem in het hok en schoven de grendels voor de deur. De tranen schoten hem weer in de ogen en door die tranen heen zag hij iemand naast zijn bed staan. Met de rug van zijn hand veegde hij vlug de tranen weg, want hij schaamde zich voor zijn vriend Piet, die moeder naar zijn kamertje had gestuurd.” (57, zie ook 61/62 en 157v)

Tjonge, hier ligt een robuust jaren-vijftig-normensysteem onder. Een streng gezag met zware sancties op nalatigheid en het kind dat troost behoeft, moet zichzelf vermannen. Gelukkig is daar Piet. Die weet als intermediair de weg naar de politie te effenen. Dan komt alles in een stroomversnelling en loopt het uit op een reusachtige meevaller. Sjef geeft alles eerlijk toe en dus is daar de milde behandeling door de bankdirecteur en Arglistig: geen ontslag. En voor vader (die met Sjef was meegekomen): “Uit de lade van zijn bureau haalde hij [de directeur] een gesloten enveloppe met een bankbiljet erin, gaf die aan vader en zei: ‘Voor u en uw vrouw voor de doorgestane angst.’” (160) Eind goed, al goed, zoals het hoorde.


Naar aanleiding van: Wim van Helden, Inspecteur Arglistig en de bankrovers. (Kluitman jeugdserie). Alkmaar: Kluitman, [z.j.]. Geïllustreerd door G. van Straaten. Klik hier voor meer informatie over Wim van Helden in de database van de Nederlandse literatuur.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *