Als God glimlacht

Moritura te salutat

Dit zijn U w e wegen,
Ook de mijne? ‘k Weet het niet, mijn God,
Al mijn wenschen en begeerten zwegen,
Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet tegen,
Ik aanvaardde Uw gebod.

Of mijn hart dit wilde?
‘k Heb niet naar het schreien van mijn hart gevraagd.
Toen Uw glimlach mijne ziel doortrilde
En mijn glimlach gloren deed, verstilde
‘t Al in mij, dat schreit of klaagt.

Dit zijn Uw gedachten,
Ave, Heer, U groet die sterven gaat.
Dat het ja van hare stille nachten
En het amen harer dagen door geen klachte
Worde ontheiligd en geschaad.

Jacqueline E. van der Waals, Verzamelde gedichten, 239

De ik-persoon in dit gedicht waagt het om een verschil te constateren tussen twee wegen. De weg van God (die zij, moritura, persoonlijk kent als ‘mijn God’) en de eigen weg. Die twee vallen niet samen, in elk geval niet vanzelfsprekend. Ik weet het niet, zegt zij in regel 2. Haar wensen en begeerten zwegen toen God begon te spreken. Zij is zich dus minstens van haar innerlijke wil bewust. De ik-persoon schikt zich naar de weg van God.

De tweede strofe opent met de herhaling van de onduidelijkheid uit de eerste. ‘Of mijn hart het wilde?’ Het hart is niet blij. Dat is begrijpelijk, de dood nadert. Zij die gaat sterven, aldus de titel, neemt de gladiatorengroet over: Ave, Heer (strofe 3). Maar zij heeft er niet naar gevraagd. Bewust of onbewust heeft zij die stem niet willen beluisteren. Misschien nog sterker: de stem klonk niet. Want al wat in haar huilde of klaagde, verstilde. De oorzaak daarvan was dat Gods glimlach haar ‘ziel doortrilde’.  Zij heeft blijkbaar een innerlijke eenheid met God beleefd die tot een vredige en aangename stemming en situatie leidde: ook zij begon te glimlachen.

Dit leidt ten slotte in de derde strofe tot de wens dat de aanvaarding van het sterven niet meer verstoord zal worden. Zij zegt ja en amen tegen de naderende dood op basis van die innerlijke vrede. Zij wil niet dat er een klacht zal komen – hetzij overdag, hetzij ’s nachts – die die vrede verstoren zal. Dat zal zij ervaren als een ‘ontheiliging’ of een ‘beschadiging’ van de gevonden vrede.

De moeder van Jacqueline van der Waals (1868-1922) is vroeg gestorven aan tuberculose. Haar vader weet het gat dat daarmee in het gezin valt niet op te vullen, schrijft Anneke Reitsma in haar fraaie essay in Het woord te vondeling. “Het kan haast niet anders of deze sombere, steriele atmosfeer moet een verstoring betekend hebben van een evenwichtige emotionele ontwikkeling. Meer dan op enig ander feit kan het doodsverlangen dat Jacqueline van der Waals’ poëzie kenmerkt (en de daarmee gepaard gaande neiging tot teruggetrokkenheid) op rekening worden geschoven van deze concrete aanwezigheid van de dood in haar jeugd.” (56)

In dit gedicht is het geheim van de vrede de bijna mystieke unie tussen de ik en haar God. Gods glimlach kwam ook al voor in het bekende gedicht Sinds ik het weet (net als Moritura te salutat uit de bundel Laatste Verzen). God is meer nabij nu de helderheid over de onontkoombare dood gebleken is. Zij kan zich verloren voelen, ernstig en diep in dit aardse leven. Maar dan ‘gevoelt’ zij plotseling ‘Gods glimlach over mij’. (236) De afstand die tot dialoog leidt vervalt of vervaagt dan. Het is een woordeloze ervaring van goddelijke genegenheid die blijkbaar de strijd of de weerstand tegen het harde lot doet verdampen.

Als je heel helder weet dat je wil leven (‘wenschen en begeerten, schreien van het hart’) dan zoek je taal om dat te adresseren aan degene die er wat aan kan doen. Wat is er mis met de onrust van de dialoog met God over de situatie? De dreigende situatie is zelfs Gods gebod in strofe 1. Hoe is een klacht beschadigend? Niet de relatie zelf wordt erdoor bedorven, mij dunkt. Die kan het wel hebben – ook als het gesprek niet op innerlijke vrede eindigt. Heman kan ervan meespreken (Psalm 88). Ik kan het me goed voorstellen bij dat wat onontkoombaar is. Strijden zonder enig uitzicht op verandering in dit leven is slopend. Dat houdt niemand vol. Dan is het wonderlijke effect van Gods glimlach te kostbaar om aan diggelen te laten vallen door een klacht, hoe terecht die ook kan zijn. Maar niet alles in het leven heeft die ultieme onvermijdelijkheid. Daarom is de verstilling slechts een van de opties in het geloofsleven.


Jacqueline E. van der Waals. Verzamelde gedichten. Utrecht: Kok, 2017 (deze uitgave is gebaseerd op de editie van 1999. Met een Woord vooraf door Henk van der Ent).
Anneke Reitsma, Het woord te vondeling: Een eeuw Nederlandse poëzie in zeventien portretten. Amsterdam: De Prom, 2002.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *