De vroege vogel

Ik hoorde vanmorgen de merel niet. Wij slapen met het raam open en al enkele weken geniet ik bij het wakker worden van de merel in de buurt. Hij zingt als het nog donker is. Wat een feest, wat een muziek, die vogel is geweldig. Ik snap dat hij allereerst zijn soortgenoten wil bereiken: hier ben ik en dit is mijn terrein. Opzouten jullie! Hij zal zich niet bewust zijn dat ik meeluister en er plezier aan beleef. Maar vanmorgen hoorde ik ‘m niet. M’n oordoppen de oorzaak? Ik sliep lang door voor mijn doen, dus misschien heb ik ‘m daarom gemist. Morgen weer nieuwe kansen om de blackbird te horen.

En toen hoorde ik ineens – ergens in een Spotify luisterlijst – ‘Blackbird’ van The Beatles. Met aan het slot die zingende vogel. Het is een heel eenvoudige tekst:

Merel die zingt in het diepst van de nacht, neem deze gebroken vleugels en leer vliegen.
Je hele leven heb je alleen maar gewacht op het aanbreken van dit moment.

Merel die zingt in het diepst van de nacht, neem deze verzonken ogen en leer kijken
Je hele leven heb je alleen maar gewacht op dit moment om vrij te zijn

Merel vlieg, merel vlieg naar het licht van een donkere zwarte nacht

De vogel wordt aangesproken en aangespoord. Bij de aanspraak gaat het om het moment waarop de zanger zich laat horen: ‘merel die zingt in het diepst van de nacht’. En bij de aansporing gaat het om de kunst van het vliegen en kijken. Laat je handicap je niet hinderen, die gebroken vleugels of verzonken ogen. En dan volgt de vaststelling dat het leven van de merel bestemd is voor de vrije vlucht in het licht. Het zingen in het donker is daarvan het voorspel. Laat het daar niet bij: vlieg uit het donker naar het licht.

McCartney heeft uitgelegd dat de gitaarbegeleiding voor ‘Blackbird’ geïnspireerd was door Johann Sebastian Bachs Bourrée in E mineur, een bekend luitstuk, vaak gespeeld op de klassieke gitaar. “Als tieners probeerden hij en George Harrison Bourrée te leren als een pronkstuk,” lees ik op Wikipedia, “De Bourrée onderscheidt zich door melodie- en basnoten die gelijktijdig op de bovenste en onderste snaren worden gespeeld. McCartney paste een segment van de Bourrée aan (opnieuw geharmoniseerd in de relatieve majeurtoonsoort G van het origineel) als de opening van Blackbird, en droeg het muzikale idee door het hele nummer heen. De eerste drie noten van het nummer zijn geïnspireerd door Bach, die vervolgens overgingen in de openingsgitaarriff.”

Wikipedia is ook een boeiende bron waar het gaat om de oorsprong en betekenis van het lied. Paul heeft gezegd dat hij geïnspireerd werd door het horen van de roep van een merel op een ochtend toen de Beatles Transcendente Meditatie studeerden in Rishikesh, India. Later vertelde hij dat hij het had geschreven in verband met de kwestie van de burgerrechten, over de strijd van de zwarte bevolking in de zuidelijke staten. Merel is een ‘zwart meisje’.
En dan is nog dit verhaal: zijn stiefmoeder, Angie McCartney, heeft beweerd dat McCartney het schreef voor haar bejaarde moeder, Edith Stopforth, die bij Jim McCartney logeerde terwijl ze herstellende was van een langdurige ziekte. Angie herinnerde zich dat McCartney het huis bezocht en aan het bed van Edith zat, waar Edith hem vertelde dat ze ‘s nachts naar een zingende vogel zou luisteren.

Natuurlied, een burgerrechtenlied, liefdeslied, eenmaal gepubliceerd mag iedereen er wat van vinden. Het is voorjaar 2024 en nu schiet het mij te binnen als ik ’s morgens wakker wordt en door het open raam de buurtmerel hoor zingen. Nog even en de dag begint. De tekst van McCartney helpt me om wat van m’n dag te gaan maken. Gebroken vleugels of verzonken ogen, laten die me niet blokkeren. Elke ochtend heb ik liggen wachten om in het licht te vliegen.


Naar aanleiding van: Beatles, ‘Blackird’, cd The Beatles uit 1968 (ook bekend als The White Album).

Het verhaal achter het nummer is nog eens verteld voor Top2000 a gogo, klik hier.

Tekst in het Engels:

Blackbird singing in the dead of night
Take these broken wings and learn to fly
All your life you were only waiting for this moment to arise

Blackbird singing in the dead of night
Take these sunken eyes and learn to see
All your life you were only waiting for this moment to be free.

Blackbird fly, Blackbird fly
Into the light of a dark black night.
Blackbird fly, Blackbird fly
Into the light of a dark black night.

Blackbird singing in the dead of night
Take these broken wings and learn to fly
All your life you were only waiting for this moment to arise
You were only waiting for this moment to arise
You were only waiting for this moment to arise


C. Buddingh’ nam in zijn bundel Het houdt op met zachtjes regenen (Bezige Bij, 1976) een gedicht op: Ode aan de merel:

In mijn jonge jaren was je een rara avis
dat wil zeggen: men zag je weinig, misschien dat je meer 
huisde in al dat vanzelfsprekend groen 
waarin stadjes en dorpen maar stippen waren, 
enkel bij regenweer 
strooide je soms uit de top van een iep 
of de rand van een villadakgoot 
je fonkelende kraaltjes geluid 
over klinkers en kolengruis neer.

‘Hoor je de merel?’ zeiden we tegen elkaar, 
zoals we naar buiten stormden wanneer er een vliegtuig
boven de stad kwam: ‘Kijk, kijk, daar gaat het!’ 
En jouw fluiten had zoiets feestelijks, als 
het bruisen van de gazeuse 
in een kogelflesje, maar ook iets heel 
triests en melancholieks 
als een zondagmiddag wanneer 
het voetballen afgelast was.

Nu, een halve eeuw later, hebben snelwegen, 
fabriekscomplexen, woonwijk na woonwijk na woonwijk 
en al dat groen huisgehouden, als eertijds 
de Inquisitie in Mexico, 
maar jij hebt, merkwaardig genoeg,
niet de wijk genomen, maar juist bij de mens 
je toevlucht gezocht: jij schijnt 
te floreren bij staal en beton,  uitlaatgassen en insecticiden.

Ik kom je wel honderd keer per week tegen: in bosjes, 
in struiken, op televisieantennes, in tuintjes, 
waar ik soms bijna op je trap – o, natuurlijk 
schiet je toch op het allerlaatst weg, maar soms denk ik: 
nog eventjes en je nestelt 
(bij wijze van spreken dan) in mijn haar! 
En hoe moet dat dan, vriend – ik bedoel: 
je bent altijd heel welkom natuurlijk, 
maar toch niet op de badkamerkraan?

En daar komt de aap dan weer levensgroot uit de mouw: 
we noemen je vriend, zolang jij je op een afstandje houdt – o, 
er is best een plekje voor je, maar dan 
in ons hart, niet aan onze tafel: nee, stel 
je voor: misschien kak je wel in 
de soep – heus, laten we eerlijk blijven: 
wij zijn de vorsten en jij 
wordt getolereerd om je trillers, 
maar daar blijft het dan ook bij.

De mens is, helaas, niet romantisch: ook al zong jij nog tien keer 
zo fraai als je doet, als je vier of vijfmaal zoveel 
vlees aan je lijf had, was je waarschijnlijk 
al lang uitgestorven, of werd je bij miljoenen 
vetgemest op een merelfarm: 
zo zie je maar weer: een zanger kan ‘t best 
vel over been zijn – misschien 
dat er dan ook voor hem hier en daar  een paar kruimeltjes overschieten.

Onaanraakbaar

En als

Als je een land kon kiezen
om bij te horen –
wie weet was er een aan
je ontrukt
dat ze je ooit aanboden
als een legende
in een mand bedekt met een kleed –

en als de zon een eenvoudige fakkel was,
de straten zich herhaalden
in de straten, en je buiten adem
raakte op weg
met de Yadavs, die vee hoeden,
dan kon je rusten en in de koelte van de heuvels
alles in je opnemen,

maar toch zou je nog een gezicht kunnen afpellen
om een ander terug te vinden,
en nog een, tot aan het gezicht dat
ondraaglijk is, zo helder,
zo ingewikkeld, dat zinspeelt op volkeren,
kastes en onderkastes
en dat je eenmaal beroeren zou –

en als dit Oosterse pad een
winderige Engelse landweg was
waar regen spiegels maakt
in de kuilen,
waar een rat levenloos ligt, doorweekt
als een oud vloerkleed,
dan zou je onaanraakbaar zijn – als iemand
bestempeld door iemand anders –
eentje die de toiletten schoonmaakt,
de doden verbrandt.

De als-dan-constructie kun je gebruiken om een voorwaarde aan te geven: een bijzin met het onderschikkende voegwoord als gevolgd door een hoofdzin met dan. Als het zomer is, dan ga ik op vakantie. In de hoofdzin kun je dit dan ook weglaten.

De als-dan-constructie komt ook voor bij fictieve situaties. Ik las dit heldere voorbeeld: Als ik de loterij won, (dan) zou ik een wereldreis maken. Het gedicht van Moniza Alvi opent met een als in strofe 1, gevolgd door een dan (then) aan het einde van strofe 2. Dan herneemt strofe 3 de huppel van het gedicht, maar nu met een minder aangename sfeer, om in strofe 4 opnieuw een dan (then) tegen te komen. Bij de vierde regel voor het einde: dan zou je onaanraakbaar zijn. Onaanraakbaar als stempel, dan heb je weinig reden tot blijdschap. Je moet het meest vieze werk doen en het zijn de anderen die dat van je verwachten. In de Indiase samenleving is de kastestructuur dwingend. Veel keuze heb je niet. Verzet wordt gebroken.

De eerste strofe roept de fictieve situatie op dat je een land kan kiezen om bij te horen. Dat is in het gewone leven meestal niet het geval. Je bent burger van het land waar je woont en meestal blijf je dat tot aan je dood. Vakantiereisjes en zakentrips daargelaten, je hoort bij je geboorteland. Maar er zijn vluchtelingen en (arbeids)migranten. Zij verhuizen en worden deel van het land van aankomst. Beter: zij en hun kinderen worden twee-landig en bicultureel. Ze blijven het land van herkomst herinneren en koesteren terwijl zij meer of minder inburgeren in het land van aankomst. Moniza Alvi zegt: stel je nu eens voor dat je een land kon kiezen. Zij doet direct aansluitend een suggestie: misschien heb je wel een land dat van je afgenomen is: ontrukt. En dat land was legendarisch en had een soort geheim dat je onthuld zou kunnen worden: als in de mand met kleed bedenkt.

Moniza Alvi werd in 1954 geboren in Lahore, Pakistan. Als baby ging zij met de famlie mee naar Engeland. Daar ontwikkelde zij zich tot prijswinnende dichteres. In 1996 verscheen haar bundel A Bowl of Warm Air en dit gedicht ‘En als’ (Engels: And If) komt daaruit. De band met haar geboorteland is een belangrijk thema voor Moniza Alvi. “Door haar doorsnee Engelse jeugd in Hertfordshire ontwaakte het gevoel in zekere zin te verschillen en niet helemaal thuis te zijn in Engeland, pas op latere leeftijd,” schrijft Kees Klok, haar vertaler, in het nawoord van de verzamelbundel Het land aan mijn schouder. (130) In 1993 bezocht zij voor het eerst sinds haar babytijd Pakistan.

Waar de eerste strofe iets boeiends verbeeldt gaat de twee strofe je meenemen in een pastorale setting. Rusten, de koelte van de oosterse wereld waar je in gezelschap komt met de veehoeders. Hier komt het aan op enige kennis van de gelaagde wereld van het Indiase subcontinent (inclusief Pakistan). De Yadavs gelden als deel van de kasten van de boeren en handelaars (vaisya’s), en al heel lang de veehoeders. Maar hun verlangen en actie was gericht op te stijgen op de erkennings- en waarderingsladder. “Yadav-leiders en intellectuelen hebben zich vaak geconcentreerd op hun beweerde afstamming van Yadu en van Krishna,” lees ik op Wikipedia, “die volgens hen de kshatriya-status aan hen verleent, en er is moeite geïnvesteerd in het herschrijven van het groepsverhaal om kshatriya-achtige moed te benadrukken.”

In strofe 3 wordt ons duidelijk gemaakt dat er achter de buitenkant een minder plezante realiteit schuilgaat. En dat moet je weten als je dat land kiest. Eenmaal kom je daarop uit: and you would touch it once. De Nederlandse vertaling kiest voor ‘beroeren’ en verliest dan de correspondentie met untouchable in de laatste strofe: dan zou je ‘onaanraakbaar’ zijn.
Dat is het punt. Mag je aangeraakt worden? Wil je aangeraakt worden? Is onaanraakbaar zijn hier nu een lot of een wens?
In het laatste deel van dit gedicht ben je de geboren Pakistaan(se) die denkt aan het Engelse regenachtige weer. De kuilen zijn niet gewoon Pakistaanse kuilen die omzeild moeten worden met kar of auto. De Engelse regen vult die met water en spiegelen. Welk gezicht is daarin te zien? Zelfs de onaanraakbare en onverwoestbare ratten overleven het daar niet. Is dat beter dan onaanraakbaar zijn in Pakistan of India? Als je wordt afgepeld in de weidewereld, dan kan je eindigen op de laatste trede van de maatschappij. De untouchables maken de wc’s schoon en verbranden de lijken. Wil je daar terecht komen bij het kiezen van een land? Of dan toch maar het regenachtige Albion?


Naar aanleiding van: Moniza Alvi, ‘En als’ In: Het land aan mijn schouder. Sliedrecht: Wagner & Van Santen, 2003, 48-51. Gedichten vertaald door Kees Klok. Oorspronkelijke titels van de bundels: The Country at my Shoulder, a Bowl of Warm Air, Carrying my Wife en Souls. Het gedicht ‘And If’ komt uit de bundel A Bowl of Warm Air.

Sundance de geweldige

Als je een populaire pocket uit de jaren zeventig van de vorige eeuw leest, moet niet opkijken van ekskuus, eksperts en refleksen. Dat was de mode. Als het boekje uit het Engels vertaald is en je komt de uitdrukking ‘bemerking’ tegen, dan groeit het vermoeden dat we een vertaler hebben die Vlaamse invloed wel kan waarderen. (158) Maar een ‘zoetelaar’ als aanduiding van een verkoper van onder andere wapens, dat is een opmerkelijk feit. (33) Hans van Assumburg (Breda 1929 – Amsterdam 1975) vertaalde de westernverhalen van John Benteen: Sundance de geweldige. En je komt dit allemaal tegen.

Jim Sundance is een halfbloed: een Engelse vader Nicolas Sundance en een Cheyenne moeder: Glimlachende Vrouw. (47) Wanneer we hem in dit eerste deel ontmoeten, is hij een man die door de hele Verenigde Staten heeft gezworven en gevochten. Hij beweegt zich tussen de blanken en de native Americans. Hij heeft de huidskleur en gelaatstrekken van een Cheyenne-indiaan, maar zijn haar is helder goudblond, een geschenk van zijn vader. We worden nadrukkelijk ingelicht over zijn arsenaal. Sundance heeft een Navy Colt en een Henry-repeteergeweer bij zich. Een Bowie-mes met een lemmet van veertien inch en een handbeschermer voor mesgevechten. Bovendien heeft hij een tomahawk met stalen bladen bij zich, evenals een oorlogsschild van een Cheyenne-hondensoldaat en een boog, samen met een pijlenkoker van pijlen met vuurstenen punten. Zijn geliefd paard, een appelschimmel, heet Eagle.

We bevinden ons in het Wilde Westen, tweede helft 19e eeuw, bij de staat New Mexico in de buurt. De treinroute zal ook dat gebied bereiken. Het regeringsleger is er al aangekomen. “Soldaten konden het kleine gebied rond het fort beheersen, maar eenmaal daar voorbij, waren zij vreemdelingen, waardelozen in de machtige oceaan van gras, de enorme eenzaamheid van Llana Estacado , de verblindende met rotsblokken bezaaide zandige hellegronden van de woestijnen. En daar waren de Cheyennes, de Comanches, de Kiowa’s, de Arapaho’s, de Sioux, de Apachen en talloze andere stammen, die nog altijd over duizenden mijlen regeerden. Het enige waar de blanke tot nu in geslaagd was, was iets van hun gebied af te knabbelen, hier en daar een weg aan te leggen of een fort neer te zetten.” (31)

Het is duidelijk: de verschillende Indianenstammen moeten de strijd aangaan om levensruimte te behouden. Maar zal dat lukken? Sundance stort zich in een avontuur: een jonge vrouw Barbara terugbrengen bij haar vader, de steenrijke George Colfax. Dat verhaal ontvouwt zich op de klassieke wijze. De held is sterk en slim, krijgt toch ernstige tegenslagen, weet zich met zijn unieke talenten eruit te vechten, windt nog wat vrouwen om zijn vinger en weet zo, volhardend, zijn doel te bereiken. Het is aardig om te lezen, al doorstaat Sundance de vergelijking met Conny Coll of Joe Silent niet. Maar de schrijver heeft er nog wel een nobel ideaal ingebracht. Het geld dat Sundance voor de opdracht zal ontvangen (10.000 dollar) heeft hij nodig om de Indianen te helpen. Dat wil hij en hij heeft het door: uiteindelijk wordt het lot van de natives niet bepaald op de prairie maar in Washington. “Wat er met hen gebeurt, wat er met alle Indianen gebeurt, hangt af van wat er in Washington gebeurt, in het Congres en in het Witte Huis.” (99) In dit eerste deel komen we zover niet.

Wat me verder bij zal blijven is de reactie van Sundance als Irene Colfax haar afschuw uitspreekt over de Zonnedans-ceremonie van de Cheyenne: “Brr… gruwelijk…  wat heidens!” “Mmmm,” reageert Sundance, “Geen Indiaan heeft ooit een godsdienst opgebouwd rond iemand, die gekruisigd werd, Mrs.Colfax, wat is er van uw dienst?” (52) Check.


Naar aanleiding van: John Benteen, De wraak van de Cheyenne (Sundance, de Geweldige 1). Rotterdam: Ridderhof, 1974. Uit het Engels vertaald door Hans van Assumburg, oorspronkelijke titel: Overkill, uitgegeven bij Singer Features, Inc, Buena Park, Cal., U.S.A. John Benteen schreef de eerste zestien boeken in de serie. Anderen namen het daarna over. John Benteen was de pseudoniem van Benjamin Leopold Haas, 1926 – 1977, klik hier.

Hans van Assumburg (Breda, 2 november 1921 – Amsterdam, 21 december 1975), pseudoniem van Cornelis Johannes Maria Fens, was een Nederlands schrijver en journalist. Klik hier voor zijn pagina op Wikipedia.

Terug naar het verleden

Sinds ik me overgegeven heb aan hypnotherapie (met veel heil als resultaat), weet ik een en ander over de kracht van de verbeelding. Het onderbewuste heeft allerlei beelden opgeslagen. Die zijn in ontspannen toestand te bereiken en te activeren. Dan kun je met beelden werken aan je innerlijke huishouden. Zelfs zo dat het gedrag in het heden gaat beïnvloeden. Door de jaren heen heb ik wat geleerd over ‘mind over matter’. In de oosterse filosofie en meditatiepraktijk is daar veel over geschreven. Maar nu ik het ondervonden heb is het me nog duidelijker geworden. Mentale verbeelding is een bijzonder geschenk aan de mensheid.

Zo is dit een boeiende denkexercitie: naar het verleden gaan om een situatie over te doen. De Japanse schrijver Toshikazu Kawaguchi neemt ons in de roman Voordat de koffie koud wordt (uit 2015) mee in dat experiment. Er is een klein koffiezaakje, Funiculi Funicolà, waar, volgens de stadslegende, de klanten terug kunnen naar het verleden. Er zitten een aantal voorwaarden aan vast, zoals de stoel waar je op moet zitten, de deur van het bezoek (voordat de koffie koud wordt moet je terug zijn) en de persoon die je wilt ontmoeten moet ook in de zaak geweest zijn.

Fumiko Kiyokawa wil naar het verleden terug. Niet heel ver, een week. Toen hoorde zij van haar vriend Goro Katada dat hij plots voor zijn werk naar Amerika moest. Dat gesprek werd het afscheidsgesprek van de geliefden. Terwijl Fumiko had gedacht dat het een gesprek over trouwen zou zijn. Een week later krijgt Fumiko de kans naar het verleden terug te gaan. Fumiko wil tegen Goro zeggen dat haar trots haar toen in de weg zat. Zij zei niet dat hij moest blijven. Daarom zou zij het over willen doen. Maar de boodschap is van de eigenaar van de koffiezaak is: je kunt de werkelijkheid niet veranderen, hoezeer je je ook inspant. Je kunt wel je gevoelens overbrengen maar de werkelijkheid verandert niet.

Fumiko wil het toch doen, alleen al om het fenomeen van het terugkeren mee te maken. “Zodra de stoom uit het met koffie gevulde kopje opstijgt, begint samen met het kringelen van de stoom ook de omgeving van de tafel waaraan Fumiko zit kringelend te vervormen. Fumiko wordt bang en sluit haar ogen, maar het gevoel dat ze zelf net als de stoom kringelend vervormd wordt almaar sterker. … En dan verdwijnt plots het gevoel alsof haar ziel als stoom kringelt en komt het gevoel in haar ledematen vaag terug. Fumiko betast haastig haar gezicht en lichaam, vergewist zich ervan dat ze er echt is.” (57 en 61, zie ook 109 en 126, 175 en 194, 229).

“Ga maar hoor…,” zegt Fumiko dan, als zij een week eerder met Goro aan de koffie zit: “Ach, het is al goed… Wat ik ook zeg, het feit dat je naar Amerika vertrekt zal toch niet veranderen, dus…” (65) Mooi, trots dus overwonnen. Maar in het korte gesprek met Goro hoort zij op de valreep ook nog iets nieuws. Goro zegt: “Voordat ik jou ontmoette, knoopten vrouwen nooit een gesprek met me aan omdat ze het akelig vonden. … Ook nadat wij een relatie kregen … zou je ooit een andere, een aantrekkelijke man leuk zijn gaan vinden.” (66) Ach, dat zat er dus ook achter het vertrek.
Fumiko is al in de stoom terug naar het heden als ze dit verneemt. En inderdaad, Goro is vertrokken. Ze keert terug en vraagt aan Kazu: “En de dingen vanaf nu?” Kazu antwoordt: “De toekomst heeft zich nog niet doorgedaan, dus dat is aan u, mevrouw.” (68)

De roman is een bundel van vier situaties van mensen die issues uit het verleden onder ogen zien en er wat mee doen. De laatste gaat over de toekomst weliswaar (je kunt ook even naar de toekomst) maar dat is omdat er in het verleden iets speelde. De personages uit de koffiezaak komen in elk hoofdstuk terug en zo is het echt een eenheid, dit boek. Mooi geschreven levert het brandstof aan de eigen verbeelding: waar zou ik naar terug willen? De bijpassende vraag is natuurlijk: waarom zou je het willen als je de dingen die gebeurt zijn niet kan veranderen? Het voor de hand liggen antwoord is: je kunt je beleving ervan wel veranderen. Want dat is de actuele en toekomstgerichte kracht van de verbeelding. Het ene kleine minpuntje aan het boek is dat de schrijver dat aan het slot wel erg expliciet maakt. “Mensen kunnen puur met hun hart moeilijkheden in de werkelijkheid, hoe pijnlijk ook, te boven komen. Dus ook al verandert de werkelijkheid niet, zolang de harten van de mensen veranderen, heeft deze stoel ook beslist een belangrijk nut.” (255)


Naar aanleiding van: Toshikazu Kawaguchi, Voordat de koffie koud wordt.11 Amsterdam: Meulenhof, 2023. Vertaald uit het Japans door Maarten Liebregts, oorspronkelijke titel: Kōhii ga samenai uchi ni, voor het eerst gepubliceerd in 2015.

Dromende eend

Onrustige nacht

Een eend droomt van een buizerd en schrikt wakker,
hij schuifelt, roert zijn staart, zijn onrust staakt,
hij slaakt drie kwaken en valt weer in slaap,
de donzen stilte is nu stukgemaakt.
Een zwarte wind in warre lucht ontwaakt,
verstoort de dierendromen waar hij gaat
langs ademende stallen, stapt en draaft
zoals de veulens, maar die slapen braaf.
Wat stil was fluistert nu, en langzaamaan
daalt dan de maan en laat de vlier zijn slaap
in dichte witte deuren rond hem dwalen.

Gedateerd 12 september 1943

Een eend droomt van een buizerd. Dat is schrikken, het prooidier weet hoe snel en dodelijk de jager is. De droom is voor het moment van dromen werkelijkheid. Dus schrik je. En als je wakker bent geworden, moet je even kalmeren. Voordat de slaap weer gevonden wordt: even bewegen, je grenzen verkennen, even geluid maken. Maar hoe je het ook wendt of keert, de slaap van na de nachtmerrie is toch niet de ware. En de stilte die heerste, in je geest of daarbuiten, is verstoord: stukgemaakt. Donzen stilte was het, heerlijke combinatie. Synesthesie, het combineren van twee verschillende zintuigelijke waarnemingen. Veren die je tasten kan en stilte in het gehoor (met dank aan een goede vriend).

Wat een heerlijk begin van een sfeergedicht.
Want behalve de eend is er nog iets ontwaakt: ‘een zwarte wind’, weer zo’n combinatie. Het duister van de nacht wordt aan het waaien toegevoegd. De onrust hangt nu in de lucht, warre lucht. Wat in de geest begon (een droom) is nu tastbaar, voelbaar geworden in de omgeving. En die wind heeft weer tot effect dat andere dieren onrustig worden. Want de wind gaat waar hij wil.
Zo komt hij bij de paarden. Ademende stallen, goed beeld. Je voelt direct aan dat het hier gaat over de paarden op stal, en let op, de veulens erbij. De wind ‘stapt en draaft’ zoals veulens. De onrust gaat voort, en in verhoogd tempo. Maar de veulens zelf, ach die laten de onrust aan zich voorbij gaan, braaf slapend.
De taal laat ons steeds de grenzen tussen onze indelingen overschrijden. De delen vloeien in elkaar over, de wereld is minder scherp, we worden meegenomen, we slingeren met de zinnen mee en verlaten de dierenwereld. We passeren weer die stukgemaakte stilte.
De stilte is overgegaan in fluistering. En dat duurt even. Het gaat langzaam, maar de tijd verstrijkt. We zien het aan de maan. Het licht van de nacht. Die daalt. Waar naartoe? Verzin het maar: onder de horizon? Waar de zon zal opgaan? Wie weet. Maar het gedicht wil ons dat niet vertellen nu. We worden geacht nu mee te kijken naar de vlier. Deze struik laat z’n slaap rond hem, de maan, dwalen. Nu moet de verbeelding aan de slag. Wat kan dat zijn? Hint: ‘in dichte witte deuren’. Ik denk dat er mist ontstaat. Dichte mist waarin je weinig ziet en slechts gedempt geluid kan horen. Daar waar onze indelingen verborgen zijn. En de vlier ‘produceert’ dat?

We eindigen dwalend in de nachtelijke mist.
De werkelijkheid rolt door de tijd, elk leven bevindt zich in de nacht.
Er hoeft maar een droom te ontstaan of er trilt onrust door het duister. Want er zijn veel soorten dromende levende wezens en – zo noteert de dichter fijntjes – sommige zijn bang voor andere.

En dan zie ik de datering: 1943. Tweede Wereldoorlog. De dichter, de Hongaarse Jood Miklós Radnóti (geboren in 1909) wordt in september 1940 opgeroepen voor arbeidsdienst. In juli 1942 voor de tweede keer. Ergens begin november 1944 is hij hoogstwaarschijnlijk gefusilleerd.
De schrik van deze ‘dromende eend’.


Naar aanleiding van: Miklós Radnóti, ‘Onrustige nacht’ In: Nachthemel, waak. Amsterdam: Van Oorschot, 2023, 88. Vertaald door Arjaan van Nimwegen en Orlosya Réthelyi. Ik vind ‘warre’ een mooi woord, omdat ik het niet in mijn vocabulaire heb. Ik vermoed dat het iets met ‘warrig te maken heeft’ en volgens Van Dale klopt dat: in de war brengen, maken, sturen, raken, zijn, zitten verward, in wanorde. Sfeerwoord in het gedicht.